Hongarije

Hongarije is voor de minder ervaren fietser een ideaal vakantieland. Het is nagenoeg vlak; tweederde van Hongarije ligt onder de tweehonderd meter. Er is niet veel verkeer en je kunt er goed en goedkoop eten. Niet zo verwonderlijk dat hier veel fietsvakanties worden georganiseerd. Dorpjes worden afgewisseld door eindeloze maïs-, graan-, en zonnebloemvelden. Hier en daar nestelen ooievaars op het dak van een huis. Er zijn veel campings en in de stadjes is altijd wel een kruideniertje van de ABC winkelketen te vinden, waar voor weinig forinten levensmiddelen te koop zijn.
In Boedapest houden we halt bij het majestueuze Gellert Hotel. De voor ons gereserveerde kamer blijkt een suite te zijn. Deze bevindt zich op de derde verdieping en trakteert ons op een prachtig uitzicht over de stad en de Donau. De suite bestaat uit: hal, badkamer, slaapkamer, huiskamer en een bijkamer; een complete woning! Vanaf een van de vijf balkons zie ik aan de overkant van de Donau de stad Pest liggen. Zeventien prachtige bruggen verbinden Pest met Boeda, waarin ons hotel staat. Het verschil tussen de twee steden is duidelijk zichtbaar. Boeda heeft veel historische gebouwen, terwijl Pest moderner is. Samen met het stadsdeel Obuda vormen ze de stad Boedapest.
Vanavond moet er worden gewerkt; het wasgoed belandt weer in de badkuip en op de Toshiba notebookcomputer tikken we verslagen voor Fiets, FunSport Magazine en De Echo. Omdat de deadline van Fiets al bijna gepasseerd is, sluit ik de computer aan op de telefoon en fax het verslag naar Amsterdam. Wel zo gemakkelijk.
Net als in Wenen zwerven we ook nu weer met mijn ouders door de stad. We beklimmen Gellerts heuvel, waarop een groot monument staat ter ere van de Russen die Hongarije in de Tweede Wereldoorlog hebben bevrijd.
Moe van het slenteren keren we weer terug naar onze suite, pakken handdoeken en gaan naar de thermische baden van het hotel. Die zijn volgens de reisgids een van de belangrijkste attracties van Boedapest. In de tweede eeuw na Christus was de streek rond Gellerts heuvel al beroemd om zijn kuurbaden. Niet zo verwonderlijk dat de Romeinen hun nederzetting Aquincum hebben genoemd, ‘met water’. Met een bus zoeken we de Romeinse overblijfselen in Obuda op. Het valt erg tegen. Er zijn nog wat brokstukken te zien en een restant van een amfitheater, maar het spreekt niet erg tot onze verbeelding. Nee, dan is het historische Boeda veel mooier. Ook al gaan de bouwwerken daar minder ver terug in de tijd, de paleizen, musea en prachtige gebouwen mogen er zijn. Boedapest wordt niet voor niets ‘de Koningin van de Donau’ genoemd.

Tijdens het laatste etentje met mijn ouders opperen zij het plan om de volgende zomer naar Thailand op vakantie te gaan. Volgens de dag-tot-dag planning moeten we daar dan ergens zitten. We hebben nog niet eens afscheid genomen of ma begint zich al weer zorgen over ons te maken. Ze heeft gehoord dat in Roemenië bijna geen eten is te krijgen, dus geeft ze ons een plastic tas gevuld met zakjes gevriesdroogde groente en aardappelpuree. Na het eten zetten we ze op de tram naar de camping. ‘Tot over één jaar’, roep ik luidkeels. Het blijft bijna steken in mijn keel…
Ja hoor, het regent weer eens; de druppels kletteren op de tent. Het is wel lekker knus, wij zitten warm en droog en buiten regent het pijpenstelen. In de hoop dat het opklaart, slapen we een half uurtje uit. Deze keer werkt het. Als ik mijn hoofd naar buiten steek, blijken overal rond de tent grote plassen water te liggen. Dat belooft niet veel goeds voor vandaag. We pakken snel alles in. Het voordeel van een kunststof tent is dat je hem nat kunt inpakken. Bij katoen bestaat de kans dat het weer erin slaat, wat bij onze tent niet het geval is; wèl is hij een kilo zwaarder.

We rijden dwars door de poesta over een rechte weg met af en toe een kronkel om slaperige chauffeurs wakker te houden. De oorspronkelijke poesta is een vlakte met heidebegroeiing, maar tegenwoordig is daar weinig meer van over: eindeloze akkervelden met graan, maïs of zonnebloemen rijgen zich aaneen. Het is geen boeiend landschap, maar dat wordt meer dan voldoende gecompenseerd door de vriendelijke mensen. Als we even halt houden om op de kaart kijken, biedt iemand al hulp aan. Evenals in Tsjechië is ook in Hongarije Duits een geschikte taal om met de mensen in contact te komen. Veel Hongaren zijn van Duitse afkomst. We leggen de man uit dat we een kleine weg willen nemen en wijzen die aan op de kaart. Hij vindt het zo leuk twee toeristen te ontmoeten die in zijn land fietsen dat hij in z’n auto stapt en voor ons uit rijdt naar het weggetje. Daar aangekomen, stapt hij uit, schudt ons vriendelijk de hand en rijdt weer terug naar zijn huis. Honderd meter verderop ligt over de gehele breedte van de weg een grote plas regenwater. Ik rijd voorop en probeer aan de zijkant de plas over te steken. Door de hoge snelheid spat het water alle kanten op. Tot mijn grote schrik zak ik halverwege met fiets en al een halve meter weg. Tja, die kuil zag ik niet. Er zit niets anders op dan af te stappen en de fiets terug te duwen. De muddie zit muurvast in de zuigende modder, maar met inspanning van al mijn krachten lukt het uiteindelijk toch om de fiets los te trekken. Marijke heeft intussen snel het fototoestel gepakt en knipt af. Eenmaal uit het water is het eerste wat ik doe droge sokken aantrekken. De voortassen hebben aardig diep in het water gestaan, maar hebben geen druppel water doorgelaten. Een behulpzame Hongaarse boer die even verderop woont, komt poolshoogte nemen en wijst naar de plek waar de plas volgens hem het ondiepst is. Dat is de plaats waar ik net een halve meter ben weggezakt. Een geluk dat ik niet midden op de weg reed, want wie weet hoe diep het daar is!
Er zit niets anders op dan een E-weg te nemen. Dat is een autoweg die eigenlijk verboden is voor fietsers, maar we hebben geen alternatief. Als we in een restaurant goulashsoep eten, worden we aangesproken door een Nederlandse Hongaar, of is het een Hongaarse Nederlander? Hij is dokter en bewondert onze moed om over de hoofdweg te gaan fietsen. ‘Vroeger reden in Hongarije veel Russische vrachtwagens’, vertelt hij. ‘Verscheidene fietsers zijn toen door de vrachtwagenchauffeurs de berm ingeramd en werden soms pas na dagen gevonden.’ Als de dokter ons bleek ziet wegtrekken, haast hij zich om ons gerust te stellen: ‘Tegenwoordig rijden er bijna geen Russische vrachtwagens meer in Hongarije rond hoor!’ Wat het huidige vrachtverkeer betreft niets dan lof; ze houden uitstekend rekening met ons. Vaak wachten ze met inhalen tot het echt veilig is.

Voor de Hongaars-Roemeense grens staat een file van enkele kilometers lang. Dan blijkt maar weer het voordeel van de fiets; zonder problemen tuffen we opgewekt langs de lange rij wachtenden.
‘Dat scheelt jullie minstens een halve dag wachten’, zegt Johan. Hij is vrachtwagenchauffeur in dienst van het transportbedrijf Wim Vos en spreekt uit eigen ervaring. Van hem krijgen we de eerste adviezen over Roemenië en die maken het land er niet aantrekkelijker op. ‘Let goed op jullie spullen en laat de fietsen niet één moment onbewaakt ergens staan’, waarschuwt Johan. ‘Gaan jullie vrij kamperen?’, vraagt hij. ‘Ja,’ zegt Marijke, ‘maar alleen als er geen camping is.’ Hij raadt ons aan bij boeren te vragen of we de tent in hun tuin mogen opzetten. ‘Roemenen hebben namelijk nogal lange vingers’, luidt de verklaring. We nemen ons voor om goed op te letten. Hij geeft ons twee gekoelde blikjes Fanta en schenkt ons 1300 leu. Johan wil ook wel onze laatste Hongaarse forinten omwisselen tegen Duitse marken. Op de Roemeense zwarte markt kunnen we die dan tegen een goede koers wisselen.

Deel deze pagina met anderen