Bolivia, Chili en Argentinië

In november en december 2018 fietsten winkeleigenaar Eric en zijn partner Carla over de hoogvlaktes van de Andes door Bolivia, Chili en Argentinië. Zij hebben voornamelijk tussen de 3800 en 4700 meter gefietst. Hieronder kun je hun belevenissen tijdens deze pittige tocht volgen.

Op deze pagina:

  1. Wat aan de reis vooraf ging
  2. Waarheen dit keer?
  3. Terug in Bolivia
  4. De eerste dagen in Bolivia
  5. Potosí
  6. Potosí – Uyuni
  7. Praten met de wind in de Grote Leegte
  8. De wind
  9. Verborgen oases
  10. Individueel massatoerisme
  11. Routine
  12. De Puna de Atacama
  13. Via de Cuesta de Lipán naar Salta. (slot)
  14. Ter afsluiting nog een filmpje

Wat aan de reis vooraf ging

 

Waarheen dit keer?

Waar gaan we dit jaar naar toe op reis. Die vraag is dit jaar lang in het luchtledige blijven hangen. Drie dagen na terugkomst van de vorige reis werd opnieuw een operatie aan m’n enkel gepland. Daarna veel langer revalideren dan gehoopt. Nieuw werk. 15-jarig jubileum activiteiten van De Vakantiefietser. En toen hadden we eindelijk een bestemming gevonden (Colombia), werd het daar weer te gevaarlijk…

Gelukkig heeft Eric veel leuke klanten die mooie reizen maken. Zo ook Alexander en Irma uit Rotterdam. Alexander schrijft ook een blog over hun reizen en tipte ons hun reis van vorig jaar over de Puna de Atacama. Dat leek ons wel wat. Maar… luxeprobleem: hun reis duurde vier weken, en wij hebben er acht…

“Weet je nog, zeven jaar geleden, toen we niet genoeg tijd hadden, en ook niet goed genoeg voorbereid waren voor de Laguna Ruta in Bolivia. We hebben altijd gezegd dat we die nog een keer willen fietsen. Als we die er nou vóór plakken. Dan beginnen we in Sucre, niet al te hoog, en eindigen we in Salta, Argentinië, of zo iets”.

Dus na terugkomst van het bedrijfsuitje in India ga ik aan de slag met de planning. Afstanden berekenen, slaapmogelijkheden onderzoeken, rustdagen plannen, leuke dingen onderweg inventariseren. Na twee weken ben ik er redelijk uit en houd ik op het eind drie ‘jokerdagen’ over. Dat zijn dagen die we kunnen inzetten als het ergens heel leuk is, we ziek zijn, of langer over een etappe doen dan gedacht. Kortom: Eric kan gaan boeken.

We vinden een goede vlucht met Air Europa, dat wil zeggen: drie aansluitende vluchten, op Cheaptickets.nl. Voor we boeken bellen we eerst even, hoe we de fietsen moeten aanmelden. “Dat kunt u pas doen als u geboekt hebt”. Ok, dus we boeken de vlucht ’s avonds laat en de volgende ochtend bel ik om half negen gelijk om de fietsen aan te melden. “Oh, maar u had daarvoor moeten bellen vóór u de vlucht boekte. Ik kan nu niet garanderen dat ze mee kunnen. Ik ga mijn best doen, maar ik kan niets garanderen”. Zucht… Een typisch geval van het kastje en de muur.

Een paar dagen later krijgt Eric het bericht van Cheaptickets.nl dat de fietsen op een deel van het traject niet mee kunnen. Na een telefoontje met de luchtvaartmaatschappij krijgt hij de bevestiging dat de fietsen mee kunnen… Volgend jaar toch maar weer gewoon naar een fysiek reisbureau.

Op het blog van Alexander lees ik dat het ’s nachts heel koud is. Hij heeft zelfs een nieuwe slaapzak aangeschaft. Hoe zat het ook al weer met de Laguna Ruta? Jaaa… Langzaam komen de herinneringen terug. Het was heel koud die twee nachten dat we daar geslapen hebben. Het is namelijk én woestijn, én heel hoog in de bergen. Wij hadden gelukkig nog slaapzakken bij ons. Onze Australische reisgenoten hadden dat niet, en hadden het heel koud gehad ondanks de stapels dekens. Eric heeft nog wel een slaapzak die tot -16 gaat, maar ik niet. Dus bestellen. En hoe zit het met kleding? Toch maar een lichtgewicht donsjas en goede handschoenen aanschaffen. Verder thermisch ondergoed en veel laagjes die te combineren zijn inpakken. Dan moeten we het overleven zou je zeggen. Eric krijgt van Ortlieb de nieuwe grote 70 liter tassen set met grote zijvakken. Die blijken erg goed van pas te komen voor de dikke slaapzakken en alle extra kleding.

We zijn er klaar voor. Bolivia here we come!

Carla


Terug in Bolivia

De eerste dagen loop ik met een onwerkelijk gevoel rond in Sucre. Nog geen anderhalve maand geleden fietsten we in India met het personeel van de winkel vanwege het 15-jarig bestaan en hadden we nog geen idee waar onze ‘grote’ reis naar toe zou gaan. En nu zijn we hier. Maar het is wel leuk. De aardige mensen, de kleurrijke marktjes, de bolhoedjes, de Spaans-koloniale huizen met hun binnenplaatsen. Het is een feest van herkenning, ondanks dat we destijds niet in Sucre waren.

De avond van aankomst is het Halloween. Dat is hier voor al een kinder-verkleedfeest met lampionnen en mandjes snoep. Maar er is ook een optocht van verklede fietsers. Erg leuk.

Eerst maar een paar dagen acclimatiseren want Sucre ligt al op 2800 m hoogte. Het is aangenaam. Het is voorjaar. Overdag lekker 30°C. ’s Avonds koelt het lekker af.

Tijdens het ontbijt de tweede dag ontmoeten we Paula. Zij woont in Santa Cruz en heeft een lezing gegeven op de universiteit en is nog twee dagen toerist in eigen land in Sucre. Ze wil vandaag het dinosaurus museum bezoeken. Het is een erg leuke dame en we stellen voor om samen te gaan. Zoals ze de ‘site’ beschrijft lijkt ons dat ook wel interessant. Ooit was in dit gebied de oever aan een binnenzee, en zijn er dinosauriër voetafdrukken in de klei achter gebleven. Die zijn versteend en de plaats waar ze in zitten is door tektonische activiteit 70° verticaal omhoog gedrukt. Uniek in de wereld. Rondom deze vondst is een park gemaakt met plastic dinosauriërs op ware grootte. Beetje kitsch, maar wel leuk en interessant.

’s Avonds lopen we naar het restaurant dat we aanbevolen hebben gekregen. Opeens zegt Eric: “Kijk daar nou eens. Een uithangbord met een fietsje en ‘Amsterdam’ eronder. Het lijkt erop dat dat een restaurant is. Daar kunnen we natuurlijk niet aan voorbij gaan. “Kom, we gaan kijken”. Het blijkt inderdaad een restaurant te zijn met een Nederlandse eigenaar. Het is niet druk, dus Dirk heeft wel even tijd om met ons te praten. Zij vrouw blijkt een waar culinair talent te zijn. Hij heeft haar ontmoet in Uyuni en zijn daarna naar Sucre verhuisd. Daar hebben ze een restaurant aan het centrale plein opgezet, maar nadat ze een jaar aan de culinaire academie in Lima had gestudeerd en zeven maanden een Australische chef in dienst had genomen om nog meer kneepjes van het vak te leren, was het restaurant aan het plein te klein voor haar.

Vandaar dat ze in de straat erachter een groter pand hebben betrokken en sinds twee maanden daar draaien. Het eten is inderdaad erg goed. Er blijken nog 11 Nederlanders in Sucre te wonen. Bijna allemaal werken ze in de horeca of in de toeristische sector. Eén Nederlander springt eruit. Dat is Harry Ellen. Die blijkt net als ik van Texel te komen en net zo oud te zijn als mijn vader. Mijn vader kent hem wel. Harry is op z’n 68e nog omgeschoold tot missionaris en woont en werkt dus nu al zo’n 14 jaar in Sucre.

De volgende dag lunchen we nog met Paula bij restaurant ‘Amsterdam’, zo goed vonden we het, en maken we ons op voor de eerste etappe van drie dagen, van Sucre naar Potosí.

Carla


De eerste dagen in Bolivia

We zijn naar de hoofdstad Sucre gevlogen op 2800 meter hoogte. Na een paar dagen acclimatiseren, zijn we naar Potosí gefietst op 4060 meter hoogte. Ik zou verwachten dat naarmate je hoger komt de zwaartekracht afneemt en de lucht ijler wordt, zodat de fiets met bagage lichter wordt en de luchtweerstand minder. Toch kom ik soms adem tekort. Snap jij het?

We verblijven in een alojamiento; oftewel een simpele kamer boven wegrestaurant Millares in het gelijknamige dorp. In de kamer staan twee legerbedden met een matras met beddegoed dat in jaren niet meer gewassen lijkt. Voor de restaurantbezoekers is er een baño voor algemeen gebruik met een dames- en herentoilet en een koude douche in een groezelige ruimte met een urinoir aan de muur. De kunst is dan te douchen zonder dat je de gore muren aanraakt. En ik probeer zo min mogelijk te ruiken, want ook al ontbreekt de afvoer bij het urinoir, hij wordt wél gebruikt. Het is iets waar ik (en Carla) niet van schrik in de wetenschap dat wij morgen of overmorgen weer in een schoon hotel zitten met een eigen warme douche. Carla houdt al helemaal niet van koud water. Als zij gedoucht terugkomt bekent zij: ”Ieder plekje op mijn lijf heeft in ieder geval water gevoeld.”

Dit is typisch zo’n plek waar je als fietstoerist stopt, eet en overnacht omdat het op een dag fietsen ligt van een vorige plek. Millares is een dorp waar alle andere toeristen aan voorbij gaan.
Er is dan ook geen reden om te stoppen want binnen tien minuten hebben wij het complete dorp gezien en alle inwoners hebben óns gezien. Ze wonen in simpele stenen huizen gelegen aan een onverharde straat met overal afval. Er is een kleine school voor alle kinderen die in de wijde omgeving wonen. Zodra een paar meisjes ons spotten horen we ze fluisteren: “Gringo, gringo.”

De bezetting van het restaurant bestaat uit de eigenaar met zijn vrouw, twee dochters en twee oma’s. De dames dragen allemaal de Boliviaanse rok en zwarte hoed en dragen hun haar in twee lange vlechten. De hele dag zijn ze aan het kokerellen. Het menu bestaat voornamelijk uit veel rijst, nog meer aardappelen en grote stukken vlees. Dat wordt geserveerd als kippensoep met rijst, aardappelen en vlees. Of als maaltijd met rijst, aardappelen en vlees. Wij besluiten het bij de kippensoep te houden.

Na een goede nachtrust op het spartaanse matras in onze eigen schone slaapzakken, regelt Carla het ontbijt.
Tegen de tijd dat ik beneden kom zie ik haar zitten met onze eigen jam en broodjes. Ze legt uit dat ze geen ‘desayuno’ hebben. Nou, dat lijkt mij stug, dus vraag ik of dat klopt. Dat klopt. Dan vraag ik of ze eten hebben. “Ja, dat hebben we wel”. “Nou”, zeg ik: “Doe dan maar één portie”. Vijf minuten later krijg ik kippensoep met rijst, aardappelen en een homp vlees.

Twee Bolivianen lopen naar binnen en krijgen hetzelfde als ontbijt voorgeschoteld. Maar de eigenaar haalt van achteren een paar broodjes en de familie zelf gaat ontbijten zoals bij ons: broodjes met beleg. Als ik vraag waarom wij dat niet konden krijgen, zegt de man dat wij daarom hadden moeten vragen…

Ben ik nou gek?

Kijk, dat is nou iets dat ik vaker op het hoogland in Bolivia heb gemerkt. Ze kijken niet verder dan hun neus lang is en zijn niet in staat om zich te verplaatsen in hetgeen iemand anders wil. Associëren is blijkbaar niet voor iedereen weggelegd. Dan overpeins ik dat het misschien een gebrek aan opleiding is, maar die gedachte verwerp ik al snel. Want bijvoorbeeld in Myanmar waren ze super attent en zagen ze in één oogopslag wat ik nodig had. Misschien dat het door het harde bestaan komt dat Bolivianen meer op zichzelf gericht zijn dan op anderen. Maar nu we dit weten, zullen we een volgende keer met andere woorden uitleggen wat we nodig hebben.

De hele fietsdag komen we niets tegen, dus zet ik de benzinebrander aan en maken we soep voor de lunch. In Sucre hadden we twee pakjes noedelsoep gehaald. ‘Sopa de pollo’ leek mij toen wel lekker met als resultaat dat ik nu drie keer achter elkaar kippensoep eet.

Niet iedereen snapt mijn humor

Met mijn grapjes zit het ook al niet mee. Ze slaan niet aan. Het Spaanse woord voor regen is lluvia. Als het met bakken uit de hemel komt, zeg ik tegen een man: “Dit is geen Bolivia, maar Bolluvia”. Ik vond het zelf wel een grappige woordspeling.

Of als wij in een goed hotel bij het ontbijt drie gekookte eieren bestellen, vragen ze hoe lang ze moeten koken. Breed glimlachend zeg ik: “Doe maar 4 minuten. Dus voor twee eieren is dat 8 minuten en voor drie dus 12 minuten.”
Ook al zijn ze hier toeristen gewend, deze humor snappen ze niet. Het lijkt Carla beter om dit grapje niet meer te maken, want als resultaat krijgen we drie keihard gekookte eieren.

Eric


Potosí

Na drie pittige dagen klimmen en dalen komen we in Potosí. Die stad hebben we zeven jaar geleden letterlijk links laten liggen omdat de onverharde weg van Huari naar Uyuni toen goed droog was en er ook geen regen voorspeld werd. Het was een prachtig avontuur over de Altiplano destijds waar we geen spijt van hadden.

Deze keer gaan we via Potosí. Als we de pas over komen zien we in een vallei op 4060 m hoogte een behoorlijk grote stad liggen. Dramatisch op de achtergrond een enorme berg zoals kleine kinderen bergen tekenen: een driehoek met de punt naar boven. Wat opvalt zijn de vele kleuren waaruit de berg bestaat.

De berg heeft de naam ‘Cerro Rico’ gekregen, de Rijke Berg. In 1544 ontdekten de Spaanse veroveraars dat de inheemse mensen zilvererts uit de berg haalden. Een jaar later stichtten zij officieel Potosí, en zetten een ingenieus systeem op waarbij ze de inheemse bevolking voor zich lieten werken om het zilvererts te delven en te verwerken met desastreuze gevolgen voor de bevolking. Het kwam neer op slavenarbeid. De arbeiders in de zilverindustrie was geen lang leven beschoren. En ondertussen werd hen ook nog het katholieke geloof door de strot gedrukt. Men vermoedt dat een groot deel van de ‘Zilvervloot’ die Piet Hein op de Spanjaarden buit maakte, uit Potisí afkomstig is.

Het is weer even wennen: fietsen in een stad, na drie dagen alleen maar door kleine dorpjes gekomen te zijn. Stoplichten en druk verkeer. Vooral de concentratie uitlaatgassen van met name de verouderde stadsbussen is onaangenaam in Potosí. Heeft het misschien ook met de hoogte te maken dat de gassen blijven hangen in de stad?

Eric is zijn horloge vergeten in het hotel in Sucre. We hadden ons oog al laten vallen op een hotel in Potosí, dus zodra hij het merkt belt hij en sturen de aardige mensen van het hotel in Sucre zijn horloge op naar Hostal Colonial in Potosí. Het is een prachtig, goed onderhouden koloniaal gebouw met drie binnenplaatsen. We krijgen een grote kamer toegewezen van de aardige receptionist Alberto, want zo, redeneert hij, hebben we wat meer ruimte met al die tassen die de receptieruimte vullen.

Het centrum van Potosí, rondom het centrale plein, is erg gezellig. Er zijn meerdere voetgangersstraatjes met leuke winkeltjes, restaurantjes en koffietentjes. Altijd heel fijn als je weer lekker kunt eten na een aantal dagen heel basic maaltijden te hebben genuttigd in de kleine dorpjes. Alberto weet ons goed te adviseren.

Eric is niet zo van de musea. Vaak als ik voorstel om een museum te bezoeken verzint hij een uitvlucht of zegt gewoon heel direct dat hij daar geen zin in heeft. Als we dan toch een keer gaan is hij er meestal vier keer zo snel doorheen als ik.

Maar misschien is deze reis een kentering? Hij heeft namelijk van klanten twee ‘must do’ tips gekregen, en beide tips behelzen musea. In Sucre waren we al naar het Dino ‘museum’, maar ook naar het Casa de la Libertad geweest, het ‘museum’ over de onafhankelijkheid van Bolivia in 1825.

De eerste tip in Potosí is het Santa Theresa convent. Een enorm klooster waar de tweede dochters van rijke mensen vanaf de tweede helft van de 16e eeuw in gingen, om er nooit meer uit te komen. Het bestaat in totaal uit 18 binnenplaatsen, waarvan twee ingericht zijn als museum. De ene na de andere kamer hangt vol met religieuze schilderkunst, zilveren attributen voor de mis, waaronder een fantastische monstrans, en met bladgoud en heiligenbeelden versierde altaren. Later lees ik dat dit wellicht het beroemdste 16e – 19e schilderkunstmuseum van Zuid-Amerika is. De vrouwelijke gids spreekt goed Engels waardoor we een aardig beeld krijgen van het leven in het klooster, wat overigens nog steeds bestaat, maar waar de regels niet meer zo streng zijn.

De tweede tip is het Casa Nacional de Moneda, het geldmuseum. Ook weer een goed Engels sprekende vrouwelijke gids leidt ons rond door de geschiedenis van het geld. De Spaanse keizer Karel V liet het zilvererts ter plekke verwerken tot o.a. zilveren munten, de Reaal. De Reaal werd het geld waarmee over de hele wereld betaald kon worden, net als de dollar nu. Ironisch genoeg wordt het Boliviaanse geld nu in drie verschillende landen elders in de wereld gedrukt.

Ik heb genoten van de twee tips, en Eric ook!

Dus lieve klanten, ga zo door! Blijf Eric tips geven over mooie musea op onze reisbestemmingen!

Carla


Potosí – Uyuni

We vertrekken uit Potosí, wat een stad met schone berglucht zou moeten zijn want het ligt op 4060 meter hoogte. Het tegendeel is waar. Omdat met name de openbaar vervoer bussen ongelofelijk veel roet uitstoten, hap ik soms in de straten naar adem. Het naar adem happen heb ik ook als ik in mijn slaap wakker wordt. Mijn ademhaling stokte even waardoor ik wakker werd en mijn keel is gortdroog. Ik haal een paar diepe teugen lucht en val weer in slaap, om even later weer wakker te schrikken alsof mijn lijf laat weten dat ik een paar keer extra goed moet ademhalen. Ik neem meteen weer een paar slokken water en zo gaat dat een paar keer. Tja, last van hoogteziekte heb ik niet, maar wel soms van kortademigheid. Een volgende keer als wij op deze hoogte gaan fietsen, ga ik eerst een paar weken dikke sigaren roken. Als ik dan hier ben en niet meer rook, dan voelt dat waarschijnlijk alsof ik extra veel lucht krijg.

In vier dagen fietsen we naar Uyuni over de hoofdweg. Een goed geasfalteerde weg met de laatste dagen soms twee auto’s per uur. We dalen af en klimmen weer naar 4100 meter. Daarna dalen we tot 3600 om naar 4218 meter te klimmen. De hellingen zijn niet superstijl, maar het percentage zuurstof is op deze hoogte 30% minder dan bij ons in Nederland en het energieniveau van een fietser op deze hoogte is maar 60 procent van wat het anders is. Ik vraag mij soms af: “Waarom doe ik dit? Waarom fiets ik bergop en moet dan stoppen om flink adem te halen terwijl het voelt alsof ik bijna stik.”
Een reden is omdat het in deze grote leegte erg mooi is om te fietsen. Wow, dat er nog zo veel ruimte bestaat op onze planeet. Je gaat een bocht om en ziet weer bizarre rotsformaties. Als ik even op Carla wacht, zie ik in de rotsen een versteend zandstrand. En een dag later zie ik een rotsblok met een dinosaurusvoetafdruk. Want vroeger was deze hoogvlakte zee en oever. De Andes is ontstaan doordat aardlagen omhoog werden gedrukt tot boven de 4000 meter.

Er woont bijna niemand en wij zien meer lama’s en vicuña’s dan Bolivianen. Dorpjes zijn er zelden en als ze er zijn, zijn het functionele mijnwerkdorpjes die niet heel mooi ontworpen zijn.

De wind heeft vrij spel. Soms hoor je de wind aankomen door een gebulder in de verte. En dan een minuut later wordt je opzij geduwd. We zien wervelstormen in de verte en ik ruik de geur van toiletverfrisser. Maar volgens Carla komt dat omdat wij toiletverfrisser gebruiken met de geur van Eucalyptus. En hier staan soms eucalyptusbomen die geuren.

We komen de Duitsers Sascha en Maria tegen met wie we een dag optrekken en ook vrijkamperen. We moeten wel kamperen want er is niets. En eigenlijk is dat niet erg. We koken ons kostje op onze benzinebrander en wassen ons voordat de zon onder gaat, want dan daalt de temperatuur heel snel.

Na vier dagen ploeteren, komen we aan in Uyuni waar het leven weer van alle gemakken wordt voorzien. We hebben dan vier passen achter de rug van 4100, 4218, 4038 en 4114 meter. En tussendoor dus steeds afgedaald en stukje omhoog, weer afgedaald en dan op en neer naar de volgende pas.

We zijn inmiddels goed ingefietst en dat moet ook wel. Want na Uyuni gaan we de Laguna Route volgen en die is grotendeels onverhard en er zijn niet veel dorpjes en onderkomens. De hoogste pas op dat traject is boven de 4900 meter. Omdat er onderweg bijna niets te krijgen is, hebben we een planning gemaakt. Voor het ontbijt hebben 1,2 liter water nodig, overdag drinken we 2 liter p.p. en voor het avondeten hebben we 2,2 liter nodig. Dan hebben we nog 2 liter waswater nodig p.p.om ons te wassen en de tanden te poetsen. Maar we hebben ook Wetties bij ons voor het geval we toch wat water tekort komen. En dan nog genoeg eten mee voor soms drie dagen. Dat betekent dat de fietsen op de gedeeltes waar geen water en voedsel verkrijgbaar is, opeens 20 kilo zwaarder zijn door het water en eten.

Eric


Praten met de wind in de Grote Leegte

Zoals eerder geschreven fietsen we over de bodem van een oceaan. Behalve dat de diepte nu een hoogte is van rond de 4000 meter. En alsof het lot het voormalig teveel aan water wil compenseren, is er nu een tekort aan water. We hebben al weken amper bomen gezien, laat staan een mooi gazonnetje. En bijna geen vogels of andere dieren.

We kunnen uren fietsen zonder dat we een teken van bewoning zien. Af en toe nog wel een lamaherder en om de paar dagen komen we een mijnstadje tegen. De meeste mijnsteden zijn eigendom van het bedrijf Mineras San Cristobal SA dat het leven van zijn medewerkers aangenamer probeert te maken door in het kale dorp een grote sportzaal te bouwen. Maar die wordt voornamelijk door de jeugd gebruikt, want pa is ‘s avonds te moe om nog iets sociaals, laat staan iets sportiefs, te doen. Er zijn dan een paar winkeltjes, maar die verkopen alleen lang houdbare producten.

“Zijn er dan geen verse groenten?” “Nee señor die zijn er niet.” Dus krijgen we ’s avonds in het alojamento aardappelpuree, rijst, een gebakken ei, doperwtjes en twee schijfjes tomaat als avondeten. Toch wat variatie, want als we moeten kamperen en zelf koken, staat steevast pasta met tomatensaus op het menu. Mij hoor je niet klagen want ik ben allang blij dat we weer water kunnen inslaan. Op een gegeven moment fiets ik met 20 liter drinkwater omdat we de dagen erop niets tegenkomen in de Grote Leegte. En Carla die fietst met haar achtertassen vol met eten voor drie dagen. Maar wauw, wat is die leegte mooi. We fietsen tussen bergen en actieve vulkanen en ieder half uur ziet er weer anders uit. Dan verandert de kleur van de bergen, zijn we weer een paar honderd meter geklommen en hebben we een prachtig vergezicht. En af en toe kijken we om, en hebben alweer een spectaculair uitzicht. In Bolivia is de gigantische ruimte nog opgevuld met lage struikjes, maar zodra we bij de grens zijn en via de magische Boliviaanse grensplaats Avaroa (zes huizen en een treinstation) naar het even magische Chileense Ollagüe fietsen, verandert het landschap.

Deze twee grensplaatsen zijn typisch plaatsen waar je als slecht functionerende politieagent of ambtenaar mee wordt gestraft. Dat merken we vooral aan de Chileense douanier. Hij kijkt verstoord op en zegt nors in vloeiend Engels: “Hoe ben je hier gekomen? ” Nou, met de fiets dus. “Waar ga je naar toe?” zegt hij kortaf. “Naar Chili” zeg ik even kortaf.
Mij realiserend dat het niet handig is om een ongelukkige ambtenaar dwars te zitten, doe ik een stap naar achteren en laat Carla verder alle vragen beantwoorden.
Als ik mijn zojuist afgegeven visum controleer, blijkt hij mijn geboortedatum verkeerd te hebben ingevoerd. Zou dat zijn wraak zijn voor over een paar weken als we Chili weer verlaten? Ik wijs hem erop en hij moet alles weer opnieuw invoeren. En toch heeft hij geen reden van klagen want zijn Chileense grensstad Ollagüe is een paradijs vergeleken met het Boliviaanse Avaroa. In de plaatselijke bibliotheek van Ollagüe is zelfs internet! Wow, dat is voor het eerst in twee weken! Zoals het leven hier traag gaat, zo gaat dat ook met internet. Oh ja, en we kunnen weer appels kopen.

De Grote Leegte in Chili is nog groter en leger dan in Bolivia. De groene bosjes zijn verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor rotsen en keien. We zien de ene na de andere vulkaan en sommige zijn zo te zien aan de rookpluimpjes zelfs nog actief. De Boliviaanse onverharde weg is vervangen door een Chileense goed geasfalteerde weg. Maar denk dan niet dat wij meer kilometers maken of sneller fietsen. Door de harde wind schiet het vooral ’s middags niet op. Zelfs bergaf moeten we tegen de wind intrappen en dan nog rijden we 4 kilometer per uur.
We rijden langs immense ‘Salars’; dat zijn zoutvlaktes die vroeger zijn ontstaan toen de zeebodem besloot een hoogvlakte te worden. Maar ja, ook in Chili wil iedereen wel een beetje zout in zijn eten, dus is er van de zoutvlaktes nog maar weinig over. We zien nog een paar bedrijven die de laatste restjes zout winnen en dan is het over een paar jaar op. Een paar keer komen we langs een paar lagunes waar grote flamingo’s in het brakke zilte water naar eten zoeken. Lama’s zien we hier aan de Chileense kant niet meer. Zelfs voor hen is het hier te bar! Wel zien we nog wat vicuña’s en dan houdt het wel op met dierlijk leven. Soms staat er een kleine kapel in de berm als stille getuige van een dodelijk verkeersongeluk.

Al fietsend over de bodem van oceaan vind ik zelfs naast de weg versteend koraal. Wow, wat bijzonder. Het stromende zeewater heeft plaatsgemaakt voor een harde zon en een nog hardere wind.
Als we bij de Salar de Ascotan met heel veel moeite de tent hebben opgezet, merk ik dat ik in gedachten met de wind praat. “Ok wind, wij kunnen niet van jou winnen, maar we willen toch echt hier overnachten.”
De wind is zo hard, dat hij de hele tent in elkaar drukt. De enige reden dat wij met tent en al niet wegwaaien zijn de zware rotsblokken die de tent vasthouden en ons eigen gewicht. Ik bedenk dat ik de wind te vriend moet houden. “Wind, gefeliciteerd. Je hebt al gewonnen, maar ik hoop wel dat je ons nu even met rust laat.”
Carla drukt al een half uur de tentstokken terug naar boven en als wind besluit het voor vandaag voor gezien te houden.
“Wind, dank je wel”, denk ik.

Ook de volgende ochtend houdt de wind ons nog steeds te vriend. In mijzelf mompel ik: “Amigo bedankt en tot vanmiddag.” Want dat hij er dan weer zal zijn, daar kun je de klok op gelijk zetten.
Een half uur nadat we zijn opgestaan, laven we ons aan de warmte van de ochtendzon en zijn we weer helemaal klaar voor weer een dag vol leegte en ontelbare indrukken.

De Grote Leegte hier in Chili wordt de Atacama woestijn genoemd en tot voor twee jaar terug had het hier 500 jaar lang niet geregend. Het is keihard werken om die leegte te doorkruisen. Maar de leegte geeft ook ruimte in mijn hoofd. Het zet mij aan het denken over het luxe leven in Nederland (ja ik weet het, het is een cliché). Maar ook alle vrienden, collega’s, klanten en alle mogelijke andere relaties passeren de revue. Er vormen zich ideeën in mijn hoofd voor volgend jaar. Zo op een daadwerkelijke fysieke afstand maar ook met een mentale afstand in mijn hoofd, kan ik situaties beter in hun perspectief zien, het beter benoemen en daaruit conclusies trekken.

Je merkt het wel volgend jaar. Het wordt leuk!

Eric


De wind

Onverwacht worden we deze reis met een voor ons bekend natuurfenomeen geconfronteerd, namelijk: wind. Ooit, elf jaar geleden, wilde ik naar Patagonië om de wind daar te ervaren. Ik ben op een Waddeneiland opgegroeid waar het bijna altijd waait. Wind is mij (Carla) daardoor altijd blijven fascineren.

Nadat we op de eerste kilometers van de Laguna route in Bolivia onze zwaar beladen fietsen een half uur lang door het mulle zand hebben moeten trekken, komen we tot de conclusie dat deze route te zwaar voor ons is. We besluiten om niet terug te keren richting Uyuni, maar de weg naar de grens met Chili te vervolgen. Op de hoogvlaktes tussen de vulkanen trekt de wind in de middag flink aan en we zien regelmatig kleine tornado’s die het zand en stof hoog de lucht in zuigen. Soms worden we er door een getroffen. Het zand en kleine steentjes snijden in mijn gezicht en blote armen.
Het opzetten van de tent wordt door de harde wind steeds meer een uitdaging. Het komt erop neer dat we al beginnen met het verzamelen van zware rotsblokken wat ook niet meevalt want de lavabrokken die overal voor het grijpen liggen hebben een laag soortelijk gewicht.
Als we genoeg rotsblokken hebben verzameld leggen we daarmee eerst het grondzeil vast. Daarna zet Eric de tent punt voor punt vast met haringen terwijl ik de tent vasthoud.

We moeten de binnentent angstvallig dicht houden want de wind zwiept het zand en stof onder het doek door de tent in. De voortent is een en al stof en zand. Met de tassen maak ik aan de kant van de wind een soort van windschermpje zodat we het eten nog enigszins zand- en stofvrij kunnen houden.

Bij de grens, in Avaroa, eten we nog even de verse producten die we bij ons hebben op, zoals brood, gekookte eitjes, tomaten, avocado en kaas. De Chilenen zijn namelijk bang dat met name groenten en fruit ziektes of insecten bevatten die de gewassen in Chili kunnen besmetten. Er staat een hoge boete op als ze dit soort producten in je tas vinden.
Er zit vier kilometer niemandsland tussen de Boliviaanse en Chileense grenspost. We doen er bijna een uur over en dat heeft alles met de westerstorm te maken die daar tussen de vulkanen raast. Gelukkig begint na twee kilometer het Chileense asfalt, zodat we niet elke keer een stofwolk te verduren krijgen als er een auto of vrachtwagen langs rijdt.

In het stadje Ollagüe, aan de Chileense kant van de grens, is een fijn hotelletje. We blijven daar niet alleen een dag om bij te komen, maar ook om onze kleren weer eens flink door het sop te halen.

Aan het einde van de eerste fietsdag na dit heerlijke hotelletje is al deze moeite alweer teniet gedaan. Overdag in de zon uit de wind is het nog wel uit te houden, maar de wind maakt het ’s middags tot een martelgang. Mijn gezicht is gezandstraald, ik heb een droge keel en mijn oren tuten van het harde geraas. In de namiddag zijn we wel klaar met fietsen, maar dan moeten we eerst op zoek naar een kampeerplek waar we onze tent uit de wind kunnen zetten. En zo’n plek vind je niet zomaar. Op een hele dag fietsen zien we misschien drie of vier plekken waar we de tent zouden kunnen opzetten. Om vier uur ’s middags kijken we al uit naar een geschikte plek. Pas anderhalf uur later vinden we een redelijke plek uit de wind.

We denken in de luwte van gedolven zoutheuvels aan de rand van het Salar de Ascotán goed uit de wind te staan. Maar op het moment dat de tent bijna staat draait de wind 90 graden en waait de tent zo hoog op dat alle haringen uit de grond worden getrokken. Dus zetten we alsnog -vol in windkracht 6- de tent opnieuw op. We zetten het grondzeil vast met nog zwaardere keien en met Eric’s zware waterzakken. Mijn zware tassen vol met eten, bewijzen hun nut op een andere manier dan wij van te voren hadden kunnen bedenken. Met spanbanden zetten we de tent vast aan de tassen, zodat de tent niet opgetild wordt als de wind eronder komt. Mijn zachte handen zijn inmiddels ruw, ik heb kloofjes in mijn vingers en gescheurde nagels.

De zand- en zoutstorm is zo heftig dat het niet lukt om te koken. Ik ben bang dat al het zand en zout de pannetjes inwaait. Dus laten we de pastamaaltijd voor wat het is en eten brood en drinken twee kopjes thee, wat nog net lukt. Het wassen en tandenpoetsen komt er niet van, want na het eten, verdwijnt de zon achter de vulkaan en daalt de temperatuur binnen tien minuten tot onder het vriespunt. We zitten dan ook op een hoogte van 3800 meter. Snel duiken we onze warme slaapzakken in. Maar zelfs in de tent gaat de wind door met ons te tarten. Hij is zo hard dat hij de hele tent met stok en al in elkaar drukt. De wind duwt de stokken van de tent zover naar beneden dat ze tegen mijn heup beuken. Ik leg mijn hand met de palm naar boven op mijn heup zodat ik geen blauwe plek krijg.
Dan zegt Eric optimistisch: “Ik geloof dat de wind nu een beetje gaat liggen”. Hij krijgt gelijk. Binnen één minuut gaat de wind compleet liggen en hebben we verder een rustige nacht.

De volgende ochtend als we om 6 uur opstaan is het nog steeds nagenoeg windstil. De waterzak met waswater is helemaal bevroren en er hangen ijspegels aan. Het verbaast ons dat de tentstokken niet gebroken zijn. Maar werkelijk overal ligt fijn zand en zout. Zelfs in onze binnentent ligt heel fijn zout van de Salar. Voordat we de tent weer inpakken, vegen we zo goed als het kan al het zand en zout weg. Maar we hebben het overleefd, en dat is het belangrijkste. Ik zal deze nacht aan de rand van de zoutvlakte van Ascotán niet licht vergeten.

Zelfs weken later tref ik in de krochten van mijn tassen het zout van Salar de Ascotán aan.

Dit is een tocht van vele extremen. Klimmen, dalen, kou, warmte, hele goede en hele slechte wegen, van totale desolaatheid tot weer een leuk stadje waar alles weer te krijgen is. Maar wind en plotselinge windstilte is toch wel een van de wonderbaarlijkste ervaringen van deze reis.

Carla


Verborgen oases

De Atacama woestijn staat bekend als de droogste woestijn ter wereld. En als je er doorheen fietst geloof je dat ook gelijk. Al wat je ziet is zand en rotsen. Soms zijn die rotsen heel mooi, zoals in de Vallei van de Maan. Maar meestal is het lelijk langs de wegen die er doorheen lopen.

Komend vanaf de grensovergang bij Ollagüe willen we de weg naar het zuiden, richting San Pedro de Atacama, volgen. Bij de carabineros (de politie) in Ollagüe informeren we waar we weer eten en water kunnen krijgen en kunnen overnachten in een hotelletje. We zien namelijk wat rondjes op onze kaart, langs de weg, met namen als; Carcote, Cebolla, Ascotán, Polapi, Estacion San Pedro…
“In geen van deze plekken is eten of drinken te krijgen. Het eerste plaatsje waar winkeltjes en hotelletjes zijn, is Chiu Chiu, 164 kilometer van hier”, legt de agent ons uit. We zijn teleurgesteld, maar ja, het is beter om het van te voren te weten dan om voor een verrassing te komen te staan. Nu weten we dat we voor drie dagen eten en water mee moeten nemen.

In onze navigatie app zien we dat de weg op een gegeven moment flink gaat dalen. We schatten in dat we drie dagen over de 165 kilometer tussen Ollagüe en Chiu Chiu zullen gaan doen. Stiekem hoop ik op twee dagen, maar de straffe westerstorm gooit roet in het eten. Zo wordt het na de wilde nacht aan de rand van het Salar de Ascotán toch nog een tweede nacht wildkamperen. Deze keer aan de voet van een afgetopte vulkaan. Wederom gaan we in gevecht met de wind om de tent op te zetten, maar het is een fijnere plek dan bij de zoutvlakte. We kunnen in de luwte van wat rotsblokken en de tent goed een maaltijd koken.

De volgende dag fietsen we de laatste 50 kilometer, Nou ja, het is eigenlijk alleen maar rollend afdalen. We zijn extra vroeg opgestaan om de wind te vermijden. Op een gegeven moment zien we boven op een heuveltje wat bomen en een stellage staan. Een hele vreemde gewaarwording zo midden in de woestijn… Aangezien het dorpje een kilometer van de hoofdweg ligt nemen we niet de moeite om het te bezoeken. We zijn te gefocust op het op tijd aankomen in Chiu Chiu, voor de wind weer aantrekt. Vanavond willen we een douche nemen, in een gewoon bed kunnen slapen en wat anders dan pasta eten.
“Ik zie op de app dat er een ‘scenic road’ vanaf dit dorpje naar Chiu Chiu gaat”, zeg ik een beetje mompelend tegen Eric.
“Nou, dat zal wel een ‘lastig voor fietsers’ onverhard weggetje zijn. Laten we dat maar niet doen”, antwoordt hij.

Als we verder fietsen zien we rechts van ons de wand van een kloof steeds dichter bij de weg komen.
“Kom, laten we even in de kloof gaan kijken”, zeg ik tegen Eric als er een weggetje naar rechts is waardoor het nog maar 200 meter naar de rand van de kloof is.
We parkeren onze fietsen op veilige afstand van de rand en lopen het laatste stukje.
Wow, wow, wow! Wat we dan zien is het laatste wat we verwacht hadden. Zo’n 20 á 25 meter beneden ons zien we een ruitendeken van groene akkertjes, frisse bomen en kassen. En daar middendoor stroomt een riviertje met kraakhelder water. Als we niet op het idee waren gekomen om in de kloof te gaan kijken, dan hadden we dit nooit gezien. We zijn werkelijk verbijsterd. Zelfs de ‘scenic road’ is geasfalteerd en loopt door de kloof.

Het is nog negen kilometer naar Chiu Chiu en naarmate we dichterbij komen zien we ook daar allemaal bomen en groene akkertjes. We realiseren ons dat het plaatsje in het verlengde van de kloof, aan dezelfde Loa rivier ligt. Het is een heel bijzondere ervaring om na zoveel weken in de woestenij te hebben doorgebracht, opeens omringd te zijn door zoveel levend groen.

We vinden dat we twee rustdagen verdiend hebben en genieten enorm van Chiu Chiu.
Later lezen we dat er nog meer van dit soort oases in de Atacama woestijn zijn, bijvoorbeeld het plaatsje Caspana, maar uiteraard het overbekende San Pedro de Atacama. Deze oases worden al eeuwenlang bewoond. Ook de Spaanse veroveraars moeten er dankbaar gebruik van hebben gemaakt.

In Chiu Chiu staat een kerkje uit 1540 dat door Pedro de Valdivia zelf gesticht is. Het is opgetrokken uit leem en stro, en heeft een dak en deuren van cactushout. Het is het oudste kerkje van heel Chili. Het is maar dat je het weet, wij wisten het niet.

In ons hostal woont ook een familie. Wij worden door de eigenaresse uitgenodigd, want de heilige maagd Maria komt op bezoek. Althans zo vertalen wij het, maar snappen doen wij het niet.
Het balletje valt als we na het avondeten weer terug zijn in ons hostal. Een aantal vrienden en de hele familie zit in een ruimte waar op een draagbaar een beeld staat van, jawel, de heilige maagd Maria. Verrek, wij hebben haar vanmiddag in de kerk gezien en hebben haar zojuist in een processie voorbij zien komen.

De volgende dag is Eric in de weer in de keuken en praat met de dochter Bélen van zes jaar. Het is een slim meisje, want als Eric iets niet snapt, dan legt ze het op een andere manier in het Spaans uit. Dus hij heeft een uitstekende lerares.
Hij gaat eieren koken voor onderweg en is een plastic zakje kwijt. “Bélen heb jij een klein plastic zakje gezien?”
Ze kijkt in de keuken en zegt: “Nee, maar ik zal het eens aan de maagd Maria vragen.”
Ze loopt naar het beeld op de draagbaar en raakt teder het beeld aan. Ze sluit haar ogen en fluistert zacht. Opeens draait ze zich om en zegt resoluut: “Nee, ook de maagd Maria weet niet waar jouw zakje is.”

Carla


Individueel massatoerisme.

Stel je een lange klim voor met een korte afdaling naar een kale vallei ingeklemd tussen hoge vulkanen waar een paar portacabines staan. Welkom in El Tatio. Volgens alle reisgidsen De bezienswaardigheid in Noord Chili.

Op het bankje voor een kantoor zit een vrouw in de laagstaande zon. Ik groet haar vriendelijk en vraag waar wij de toegangskaartjes voor El Tatio kunnen kopen. Ze wijst naar een klein hokje verderop en ik maak nog een kort praatje met haar.

We kopen een kaartje, maar het kaartje is alleen vandaag geldig en daarom moeten we aan de beheerster Marcella vragen of wij daarmee ook morgenochtend vroeg de geisers mogen bezoeken. Want daarom is El Tatio beroemd. Marcella is dezelfde vrouw met wie ik zojuist gepraat heb, dus dat treft.

Ze vindt het geen probleem. Ik vraag of wij onze tent hier mogen opzetten. “Ja hoor, zet hem maar hier op de parkeerplaats.” In de wetenschap dat mijn vriend de wind vroeg of laat van zich zal laten horen, vraag ik of er een plek is uit de wind. Ze overlegt met een collega en vraagt mij met haar mee te lopen. In een van de portacabines staat een stapelbed en een enkel bed. Er is een eigen toilet en een warme douche. En die mogen wij gebruiken! Wow, wat lief van haar. Jolig zeg ik: “Drie bedden?” ik pak haar en Carla bij de arm en loop de cabine in. Marcella moet er erg om lachen.


We zetten alle tassen in de portacabine en rijden onder de slagboom door naar een paar pruttelende vijvers waar wat waterdamp en rook uitkomt. Er is ook een ‘thermas’, oftewel een zwembad in de open lucht dat zijn warme water van zo’n pruttelende vijver krijgt. We trekken onze zwemkleren aan en stappen het warme water in. Ha, dat is lekker en het is goed voor onze beenspieren.


Er zijn bijna geen andere toeristen. En dat blijft de hele namiddag zo. In de ondergaande zon koken we onze pastamaaltijd en duiken dan snel onze slaapzakken in. Morgenochtend om 6 uur gaat de slagboom gelijk met zon omhoog en dan zijn de geisers op zijn mooist.
En inderdaad. Wij mogen als eerste erin en pas tien minuten later mogen de fourwheeldrives en busjes. Die staan in de rij te wachten en zijn volgepakt met slapende toeristen.

Fijn dat wij al erin mogen, want de weg is nogal stoffig en wij rijden meteen naar de thermas. Het is pakweg 20 graden onder nul en ik ben blij als ik ondanks mijn wanten mijn handen in mijn jaszak kan steken.


In het strijklicht van de opkomende zon, zien de rookpluimen van de geisers er indrukwekkend uit. We hebben alle geisers in dit deel voor onszelf want al het blik met vee rijdt om een of andere reden naar een gebied iets verderop.
Nu pas zien we waarom El Tatio zo beroemd is. Het is een vulkaanachtig gebied dat onderdeel uitmaakt van de ‘ring van vuur’. Dat is een ring die loopt van Patagonië langs de westkust van Zuid Amerika naar Alaska en van Japan naar Indonesië. De ring is een vulkanisch actief gebied op onze planeet waar geregeld aardbevingen en uitbarstingen voorkomen. Het is buitenaards om zo’n landschap te ervaren. Op de achtergrond zijn de silhouetten zichtbaar van de hoge bergen waar de zon overheen kijkt. Het zachte licht dat door de stoom heen probeert te komen reflecteert prachtig op de bevroren waterstroompjes. Het zijn geen geisers die meters hoog spuiten, maar het is fascinerend om te zien hoe alles uit de grond omhoog komt en het gebied vorm geeft.

Wij pakken de fietsen en rijden naar de geisers verderop. Ik ben verbijsterd. Op een grote parkeerplaats staan tientallen fourwheeldrives en busjes en om alle geisers staan honderden toeristen. Die zijn om 3 uur ’s nachts opgestaan in San Pedro de Atacama om na een tocht van 80 kilometer hier bij zonsopgang te zijn.

Ik vind het een boeiend fenomeen. Het zijn groeps- of individuele reizigers die van toertje naar toertje gaan. De laguna’s, vulkanen, ravijnen en geisers die Carla en ik onderweg gezien hebben, daarvoor moeten zij iedere keer weer een koekblik in, om na onderweg in slaap gevallen te zijn, na een paar uur verstijfd te moeten uitstappen om in een half uur een bezienswaardigheid te zien. Ze fotograferen van alles, maken selfies voor het thuisfront en gaan dan weer als sardientjes het blik in om verder in slaap te vallen. Op weg naar hun hotel of en volgende bezienswaardigheid.

Als kuddedieren volgen ze precies de aanwijzingen van hun gids, waardoor Carla en ik de geisers bij de thermas voor onszelf hadden. Pas later in de ochtend gaan de tientallen busjes naar de thermas, waar iedereen een ontbijt krijgt aangeboden en zij aan zij in het zwembad badderen.

Er zijn ruim honderd reisbureautjes in San Pedro die proberen klanten te lokken met van alles wat er in de buurt te zien is. Zelfs als het niet echt bezienswaardig is.

Ik noem het individueel massatoerisme. Individuen die zelfstandig reizen maar o zo afhankelijk zijn van alles wat er aangeboden. En vaak wordt de bestemming aangeprezen als een unieke ervaring. Busje in, busje uit, hotel in, hotel uit. In Uyuni zagen we dagelijks vijftig fourwheeldrives vertrekken met ieder vier tot zes passagiers. Op jaarbasis zijn dat al snel tienduizenden toeristen. En dan heb ik het nog niet eens over de grote bussen. Ook met ‘overland tours’ in Afrika heb ik ditzelfde fenomeen gezien.

Ik vind dat individuele massatoerisme geweldig. Want het is kleinschaliger dan de Turkse all-you-can-eat resorts en joekels van hotels. En kleine ondernemers varen er wel bij.

Stel je eens voor dat al die mensen óók op de fiets zouden stappen. Dan zou de magie van het reizen per fiets (hoe zwaar het soms ook soms) snel verdwijnen. Kortom: Lang leve het individueel massatoerisme!

Eric

 


Routine

Als het even kan maken we voor een overnachting gebruik van een hospedaje of een hostal. Maar toch is het mooi om te kamperen omdat je zo bewuster wordt van de leegte. En bovendien hebben we geen keuze, want vaak is een onderkomen een paar honderd kilometer verderop.


Het veelvuldig kamperen leidt tot een routine waarbij Carla en ik zo onze eigen taken ontwikkelen.
Vanaf vier uur ’s middags kijken we al uit naar een plek uit de wind om de tent op te zetten. Als er een glooiing in het landschap is, stap ik af en loop er naar toe. Negen van de tien keer is er niets, maar soms wel en dan vraag ik Carla of ze het ermee eens is. Zo kan het soms wel tot half zes duren voordat we een plek hebben gevonden. En dat ligt dan niet aan Carla maar omdat er zo weinig goede plekken zijn.

Op zoek naar een plek uit de wind

We schrapen dan de grond schoon met onze schoenen en ik ga op zoek naar grote keien. Ondertussen heeft Carla al het grondzeil neergelegd en met de aangeleverde keien zo goed mogelijk vastgelegd in de harde wind die iedere middag opsteekt.

Ik schuif de tentstokken door de tent en Carla begeleidt de stokken omdat ze anders door het doek prikken. Daarna zet ik alle hoeken van de tent vast met de grote keien die op het grondzeil liggen terwijl Carla in de wind de tent vasthoudt. Soms moet ik bijspringen omdat de tent bijna weggeblazen wordt.
Zodra de tent min of meer staat, leggen we meer gewicht in de tent omdat hij anders alsnog wegwaait, zo hard is de wind.
Ik zet de scheerlijnen vast aan andere grote keien en Carla kruipt de tent in. Maar handen veegt ze over de grond van de binnentent om te controleren of er geen scherpe takjes met doorns of steentjes liggen. Onze Exped matjes zijn op deze reis niet lekgeraakt dus goed gedaan Carla! We zetten de tassen onder de buitentent en we leggen alle slaapspullen in de binnentent.

Op een camping ga je dan eerst lekker koken en je daarna wassen. Maar omdat het berekoud wordt als de zon zakt of als de schaduw over ons valt, gaan we ons eerst wassen. Carla kleedt zich geheel uit en ik houd de waterzak vast met waswater. Die heeft achterop haar fiets gelegen dus het water is nu nog lekker warm. Als Carla zich heeft afgepoedeld, ben ik aan de beurt.
Terwijl ik mij verder aankleed, heeft Carla haar achtertas met eetspullen gepakt en is bezig een ui klein te snijden en een courgette in stukjes te snijden.

Ik bedien de benzine/gasbrander (Optimus Omnifuel) en zet 1 liter water op voor de pasta. Als het water kookt, laten we de pasta nog even een paar minuten koken en daarna haal ik de pan van het vuur en laten we het verder garen in een isolatiehoes. In de tweede pan fruit ik de uitjes en doe er later de courgette en pastasaus bij. Carla voegt wat peper en zout toe. Ze strooit het zakje paprikapoeder dat wij onderweg hebben gekocht enthousiast half leeg in de pan. Tja, ik zou het eerst geproefd hebben. Helaas blijkt zij het plaatje met pepers voor paprika’s te hebben aangezien en is de pastasaus veel te scherp voor mijn smaakpapillen. En nee, ik ben niet boos op haar geworden.

Na het eten ruimen we een beetje op, poetsen de tanden en duiken snel onze warme Vaude mummieslaapzakken in. Oh ja we gebruiken ook beide een zijden lakenzak wat nog veel lekkerder slaapt. Terwijl Carla n de tent nog wat aan het rommelen is, ben ik al vertrokken.

De volgende ochtend gaat het alarm om zeven uur. We hebben dan tien tot elf uur geslapen. Carla heeft écht moeite om bij de vrieskoude de tent uit te komen. Terwijl ik buiten foto’s maak van de tent en de tassen op de fietsen hang, ruimt zij binnen alle slaapspullen op. Ik vul vanuit de drinwaterzakken onze Klean Kanteen isolatiebidons met het ijskoude water, zodat wij ’s middags als het ruim boven de dertig graden is ijskoud water hebben. Tegen de tijd dat de matjes, kussentjes, slaap- en lakenzakken in de foudraaltjes zijn gepropt schijnt de zon op de tent en is het warm genoeg voor haar om uit haar nest te komen.

We zoeken een plekje in de opkomende zon en roosteren het brood, dat op het moment dat je het koopt al oud en droog is.
Terwijl Carla na het ontbijt de spullen in de eettas opbergt, veeg ik de binnentent schoon en pak de tent in. Tegen alle keien geef ik uit gewoonte een schop, want vaak kunnen er dieren onder zitten. Zoals dat schorpioentje dus.


We smeren ons in met Factor 50 en stoppen al het vuil in een plastic tasje dat bij Carla onder het bagagenetje gaat. Bij vertrek kijken we nog één keer goed achterom om te zien of wij de plek net zo achterlaten als dat wij hem aantroffen.

Zo gaat onze kampeerroutine. En een routine maakt het leven een stuk makkelijker, zeker als je tegen de deadline van een ondergaande zon zit. Maar een routine in een relatie leidt kan al snel leiden tot een symbiose. Op de lange termijn houd dat in dat je inlevert aan vaardigheden en ervaring. Als de ander er dan een keer niet is, dan realiseer je je opeens dat je heel veel vergeten bent en opnieuw moet leren. Daarom mijn tip van de dag: wissel de routine in een relatie af en toe om. Als het kan. En accepteer dat de ander minder goed is dan dat jij het bent, met als gevolg misschien een hele scherpe pastamaaltijd.

Eric


De Puna de Atacama

Zoals eerder genoemd was de aanleiding voor deze reis de aanbeveling van Alexander en Irma uit Rotterdam van de prachtige route over de zgn. ‘Puna’ via de Paso de Sico. Alexanders blog is dan ook een goede handleiding voor het tweede deel van onze reis.

Op het blog van Alexander lezen we: “Puna is een woord dat vermoedelijk voort komt uit het Quechua, een Indiaans dialect gesproken in het centrale deel van de Andes. Puna betekent ‘een koude en afgelegen plek – moeilijk om te leven’. De Puna overbrugt een aantal ecosystemen in de Centrale Andes, van Noord-Peru via de lagere Altiplano van Bolivia tot in de ‘wervelkolom’ van de Andes in het noorden van Chili en Argentinië. Wat verder rond surfen op internet levert weinig op. Wel dat hier in de tweede helft van de 19e eeuw een groots grensdispuut gewoekerd heeft tussen Chili, Bolivia en Argentinië. Na de nodige schermutselingen tussen de drie, zag Bolivia destijds snel in dat de ‘Puna de Atacama’, kerngebied van het conflict, uiterst moeilijk te verdedigen zou zijn. In ruil voor benefits van beide landen, liet zij het grensdispuut varen. Chili en Argentinië mochten het uitvechten. Die kwamen uiteindelijk, na tussenkomst van de USA, tot overeenstemming”.

Het deel waar Alexander doorheen is gefietst is de Puna de Atacama. “Sommigen zeggen dat deze bij de grens overgaat in La Puna Argentina. De Google-Viewer lijkt dat te bevestigen. William Buchanan, destijds de bemiddelende minister namens de USA, zag dit gebied als de Puna de Atacama. Misschien hebben de Argentijnen hun deel na het vredesakkoord omgedoopt tot La Puna Argentina uit nationalistische motieven of zo… De betekenis van het woord Puna lijkt te verklaren waarom er haast niets te vinden is in de reisgidsen c.q. praktische informatie op internet over dit deel van de Puna. Er komen slechts 1.000 bezoekers per jaar. Enkele vooral luxe reisorganisaties in het topsegment organiseren er trips naar toe: maatwerk en heel duur. Mijn enige gids is, zoals ik eerder memoreerde, de fantastische site www.andesbybike.com van het Britse stel Neil en Harriet Pike, aangevuld met updates van die enkele fietsers die zich hier begeven!”

Het sprak ons gelijk aan wat we lazen over de Puna de Atacama, en het enthousiaste verhaal van Alexander toen hij in de winkel was maakte dat we kozen voor deze reis. Het werd na zeven jaar wel weer eens tijd voor een natuurreis, na alle cultuurreizen van de afgelopen jaren.

Voor de zekerheid informeren we bij de douane in San Pedro de Atacama of er inderdaad nog steeds een stempelpost in bij Paso Sico, want anders zouden we een probleem hebben aan de grens. En inderdaad, die is er nog steeds.

Toconao

De eerste etappe, naar Toconao, is een redelijk makkelijke. Vrijwel vlak, 40 km.
Tot onze verbazing zien we een kilometers lange groene strook op ons afkomen, midden in de woestijn. Zou het weer zo’n oase zijn zoals we eerder zagen? Het blijkt een recreatiebos te zijn, in de jaren ’60 en ’70 aangelegd. Het is 11 uur, koffietijd. Nou, dan gaan we maar even recreëren aan de picknicktafel in de schaduw. Wel oppassen met de banden voor de grote doorns van de Acaciabomen.

Hostal Altos de Lascar is waarschijnlijk het beste onderkomen in Toconao. We hebben gezien dat het op Booking.com staat, en de eerste vraag van de leuke dame die de boel runt is dan ook:
“Hebben jullie gereserveerd via ‘Booking’?”
“Nee, dat hebben we niet, want als je op de fiets reist weet je nooit precies wanneer je aankomt. Maar we hebben gezien dat het $ 30 per nacht is, incl. ontbijt”.
Ze vroeg een hogere prijs, maar is erg sportief en rekent ons de ‘Booking’ prijs.
We hebben geluk. Het is de eerste dag dat ze weer open is na een renovatie, alhoewel die nog niet helemaal afgerond is. Twee mannen zijn de hele middag nog druk bezig oude verf af te krabben. In het keukentje mogen we onze eigen lunch klaar maken, we krijgen een glaasje eigengemaakte, weliswaar veel te zoete, rode wijn, en vijgen uit eigen tuin.
Na de lunch gaan we Toconao in om boodschappen te doen. Wat opvalt is dat de straatjes in het centrum beklinkerd zijn wat het minder stoffig maakt. Het centrale plein heeft zowaar mooie bomen en groene planten. Het is dan ook weer zo’n oase stadje midden in de woestijn. Heel bijzonder.

Socaire

De volgende dag vervolgen we onze weg, over de flanken van de Andes naar Socaire, het laatste plaatsje voor een dag of vier à vijf. In onze app staan een drietal onderkomens aangegeven. Twee Zwitserse fietsers die ons halverwege de laatste klim hebben ingehaald hebben ingecheckt bij het eerste hostal wat je tegenkomt. Als wij daar ook willen overnachten doet de dienstdoende receptionist uiterst moeilijk over de prijs. Bovendien is de kamer niet schoon. Het gaat nog zeker een uur duren voor we in kunnen checken. Eric gaat aan de overkant van de weg kijken. Daar is een onderkomen voor werklui, maar als er plaats is willen ze ook wel fietsers onderbrengen. Het is een heel aardige mevrouw en we zijn van harte welkom!

Socaire is een merkwaardig plaatsje. Als we om half zeven samen met de Zwitsers een restaurantje zoeken is alles dicht. Ook restaurant Santa Barbara, waar eerder nog hordes toeristen zaten te eten, is gesloten. We kloppen op de deur. Gelukkig zijn de mensen nog aanwezig en de kok vindt het de moeite waard om nog wat voor vier personen klaar te maken.
Evenzo met de winkeltjes, op één na allemaal gesloten. We hebben geluk dat we toch nog wat verse producten zoals kaas en appels hebben meegenomen uit Toconao, want veel groente, fruit en water heeft dat ene winkeltje aan het centrale plein niet.

De volgende ochtend kunnen we ook ontbijten in restaurant Santa Barbara. Daar zijn ze op ingesteld. De vele lange tafels zijn allemaal gedekt. Eén voor één stomen groepjes toeristen uit busjes het restaurant binnen voor ontbijt.
Vers brood blijkt niet te krijgen in het dorp, dus moeten we bedelen bij restaurant Santa Barbara om broodjes mee te krijgen. We krijgen er 16 mee. Wonderwel houden die het zes dagen uit met wat oppiepen in de koekenpan.

De eerste indruk

Wow, als we na de eerste klim boven komen krijg ik voor de eerst het gevoel wat de Puna de Atacama betekent. Enorm weidse landschappen met lage, veelal gele helmgras-achtige planten, omgeven door vulkanen. Nergens een teken van menselijke interventie, behalve de mooie geasfalteerde weg dan. Prachtig!
Als we stoppen om te gaan lunchen stopt er een auto. Een echtpaar met drie tieners op de achterbank. De vrouw op de bijrijdersstoel draait het raampje open en vraagt in het Engels met een Frans accent of alles ok is. Ik heb twee seconden nodig:
“Nou……, eigenlijk kunnen we wel wat brood gebruiken. In het laatste dorpje konden we eigenlijk niet genoeg kopen voor de komende vijf dagen”.
De vrouw draait zich om naar de drie tieners op de achterbank en mompelt wat in het frans. Prompt komt er heerlijk stuk vers brood, ‘pan aseado’ en een halve meloen het raampje uit aangereikt.
“Super! Wat kan ik u er voor betalen?”
“Helemaal niets. We zijn blij dat we iets kunnen doen. We hebben heel veel respect voor jullie”.
“Nou, ontzettend veel dank! We zijn er erg mee geholpen”.
De auto met de Franse familie rijdt door. Later op de middag komen ze ons weer tegemoet en stoppen weer.
“Alles goed? Lekker gelunched? Verderop is een hele kudde guanaco’s. Heel mooi!”

Wat een mooie eerste dag van onze tocht over de Puna de Atacama.

Maar aan het einde van de dag moet er kamp gemaakt worden. Dat valt nog niet mee. Er zijn weinig beschutte plekken, en de plekken die Alexander noemt in zijn blog zijn we óf al voorbij, of te ver om vandaag nog te halen. Ook onze nieuw ontdekte app ‘iOverlander’ biedt geen soelaas.
Nét voorbij de tweede pas is een grote zandafgraving. We gaan beide op zoek naar een goed plekje, enigszins uit de wind en uit het zicht van de weg. Eric vindt een plek bij een afwateringsbuis. Het is de beste plek uit de wind, maar niet altijd verstandig om op dat soort plekken te gaan staan als er regen verwacht wordt. We nemen de gok. Er is geen wolkje aan de lucht te bekennen. Helaas is de buis zo diep gelegen dat de zon er al snel weg is. Het koelt heel snel af naar onder het vriespunt. Wassen geloof ik vandaag wel. Ik heb voor vertrek uit Socaire nog lekker warm gedouched. Gelukkig hebben we in San Pedro nog een blikje campinggas kunnen kopen zodat we in de tent kunnen koken. Dat warmt de tent ook gelijk wat op, maar we liggen die avond erg vroeg in onze heerlijk warme Vaude slaapzakken die ons tot -16° tegen de kou beschermen. En dat is wel nodig ook. Het waswater is de volgende ochtend weer helemaal bevroren.

Wat een spektakel!

De volgende dag openbaart ‘De Puna’ zich aan ons in al zijn mooie en grillige facetten. Het adembenemend mooie Laguna Aguas Calientes, waar de wind het zout de zwarte bergen op heeft gezwiept. En het turquoise Laguna Tayaito. De aardige wachtposten bij uitzichtpunten en een mijnwerkersonderkomen waar we op hun domein uit de wind mogen lunchen en kamperen, keiharde zijwind en ongenadige kou ’s nachts.

Ondertussen zijn we maar wat blij met de mooie Chileense geasfalteerde weg. Die waarderen we nog meer als hij bij Paso Sico overgaat in ripio. Ripio wordt door Eric een ‘ribbenkast weg’ genoemd. Door afremmen en optrekken van auto’s op gravelwegen ontstaan kleine grintheuveltjes. Dat is niet fijn fietsen op een vakantiefiets zonder vering. We proberen zo veel mogelijk aan de uiterste zijkanten van de weg te fietsen waar de rimpels het minst zijn, maar daar ligt vaak veel los grint, waar je dan weer in wegglijdt. Kortom: geen pretje. 10 -12 km per uur is dan ook de maximum snelheid, meestal maar 6 – 8 km vooral als de weg dan ook nog eens omhoog gaat.

De grensposten van Chili en Argentinië, zo’n 10 km na Paso Sico, blijken in een gezamenlijke gebouw te zitten. De loketjes zitten letterlijk naast elkaar. Het gaat uiterst relaxt en gemoedelijk.
Er zijn nog meer fietsers. Een Frans/Pools echtpaar met vier kinderen op drie tandems. Een hele expeditie. Ze reizen een jaarlang door Zuid-Amerika, van Bogota naar Buenos Aires (lesandesentandems).

In Argentinië

Dan is het nog 18 km over het ripio naar Catua, het eerste plaatsje waar weer drinkwater en eten te krijgen is. En er is een hotelletje met zowaar een warme douche. Als we naar het centrale plein toe fietsen en bij het hotelletje stoppen komt er een jonge dame op ons af. Of we daar willen overnachten. Zij kan wel voor de sleutel zorgen. En of we willen lunchen. Zij, of eigenlijk haar familie, heeft een restaurant zo blijkt. Nou ja, waarom ook niet. Maar eerst moeten we de kerstaankleding in de kerk bewonderen. Het is een schattig kerkje, opgedragen aan de heilige Carmen. Bij gebrek aan bomen in dit gebied is het dak van cactushout gemaakt. Vanaf een grote banner lacht paus Franciscus ons toe.

We verwachten het volgende plaatsje, Olacapata, in één dag wel te kunnen halen, maar voor de zekerheid nemen we toch maar voldoende eten voor twee dagen mee. En dat is maar goed ook, want de klim van 14 km is over het ripio en door verzanding killing. We moeten bijna alle kilometers lopen waardoor we pas om vier uur ’s middags bij de pas zijn. De afdaling gaat gelukkig wat beter al blijft het wel oppassen geblazen. We moeten dus inderdaad op zoek naar een kampeerplaatsje. De wind is inmiddels ook weer aardig aangetrokken. Helaas biedt ‘iOverlander’ weer geen uitkomst. Geen wildkampeerplekje in de buurt te bekennen, dus maar doorfietsen. We dalen af langs een prachtig dal waar guanaco’s staan te grazen en dan opeens weer een zoutvlakte. De weg loopt er deze keer dwars doorheen. Prachtig, met het strijkende zonlicht.

Het is al dik zes uur als we aan de overkant van het salar, in de luwte van een afgraving, kamp opslaan. Wat opvalt is dat het lang zo koud niet meer wordt ’s avonds, en het waswater is lekker opgewarmd in de waterzak die de hele dag in de brandende zon op mijn kanozak achterop heeft gelegen. Heerlijk wildkamperen dus.

Olacapata

Tja, Olacapata. Weer zo’n stoffig woestijnstadje ver boven de boomgrens met op het eerste gezicht niets interessants, maar op het tweede gezicht toch wel iets heeft. Het heeft namelijk een treinstation. Niet dat dat nog in functie is, maar ooit was het een stop op de beroemde ‘Tren de las Nubes’ lijn, de trein van de wolken. Helaas is alleen het spectaculairste stuk van 22 km van de spoorlijn vanaf San Antonio de los Cobres nog als toeristentreintje in gebruik. Dat is het stuk dat over het zgn. Polvorilla viaduct gaat. Verder is de spoorlijn helaas niet meer rendabel.

Bij binnenkomst van Olacapata zien we een afslag naar een ‘Planta Fotovoltaica’. Bij navraag blijkt dat een enorm zonnepanelenpark te zijn van een Chinese energiemaatschappij.
“Is dat goed voor de Argentijnse economie?” vraagt Eric een bewoner van het dorp een beetje sceptisch. Ja, dat blijkt zo te zijn, vooral ook omdat de chinezen lokale werknemers inhuren. Vreemd is het wel, want de electriciteit wordt met hoogdpanningsmasten naar San Pedro de Atacama in Chili vervoerd. En verkocht. In de stad Olacapate zelf draait vier uur per dag een rumoerige dieselgenerator die stroom opwekt voor het stadje. Op Eric’s vraag waarom de stroom niet van het Chinese bedrijf afgetakt wordt, weet de man geen antwoord te geven.

In Olacapata is slechts één hostal, La Estrella, ‘De ster’, wat tevens het restaurant van het dorp is, maar we zijn er blij mee.

San Antonio de las Cobres

Om San Antonio te bereiken moeten we nog één hoge pas over. We zien het niet zitten om weer twee dagen over het ripio en door het zand te ploegen. We besluiten te smokkelen en een ‘taxi’ te regelen via één van de dames van hostal/restaurant La Estrella om ons 30 km omhoog te brengen naar de pas. Vandaar dalen we dan zelf wel af.
Benedicto heeft een oud vrachtwagentje en wil ons wel naar de pas brengen. Het bedrag is nog even een probleem want we hebben nog maar 800 Argentijnse pesos over (twee tientjes), en er is geen pinautomaat of wisselkantoor in Olacapata. Voor 11 Amerikaanse dollars erbij doet hij het.
De afdaling is de moeite waard. Zeer spectaculair. Regelmatig kruist de weg de ‘Spoorlijn van de Wolken’ en er zijn prachtige vergezichten de vallei in. Een mooi einde van negen dagen Puna de Atacama.

Carla


Via de Cuesta de Lipán naar Salta. (slot)

San Antonio de los Cobres is naar onze maatstaven van de afgelopen zes weken een grote stad. Er zijn een stuk of tien restaurantjes en vele winkeltjes. Het assortiment is nog steeds beperkt, maar goed genoeg voor ons.
We ontmoeten Jürg, een Zwitserse fietser die mij erg doet denken aan mijn voormalige Zwitserse collega Jürg; net zo energiek en doelgericht.

Jürg is 68 en fietst met een minimum aan bagage; letterlijk alleen een creditcard en een tandenborstel. Hij geeft toe dat hij bijna het loodje had gelegd na Paso Sico op de Chileens-Argentijnse grens. Hij had te weinig water meegenomen. “Dan kun je toch een auto aanhouden?”
Maar Jürg legt uit dat er die dag helemaal geen auto voorbij is gekomen. Het was in de namiddag en hij kreeg spierkrampen en kon nog amper praten. Slikken ging al helemaal niet meer. Hij kreeg een delirium. Maar toen kwam er in de schemer toch een pick-up van een mijnbedrijf. Officieel mogen die geen lifters meenemen, maar voor Jürg maakten ze een uitzondering en hebben zo zijn leven gered.


Zwitserland mag dan een mooie vertroetelende verzorgingsstaat zijn, maar dit is al de derde Zwitser die wij tegenkomen die zijn leven in de waagschaal legt. Ik vind het wel frappant dat mensen uit een bergland de hoogte onderschatten. Ursula en Philip fietsten ook al stug door op weg naar een pas, terwijl Ursula een bonkende hoofdpijn had, wat duidt op hoogteziekte. En die kan dodelijk zijn.

Vanuit San Antonio loopt er een directe weg naar Salta, ons einddoel, maar we nemen een omweg. Ik had namelijk een foto gezien van gekleurde bergen en die vond ik zo mooi dat Carla daar de route langs gepland heeft.

Daarom belanden wij weer op een ribbenkast weg. In het begin proberen we nog om het ribbenkast gedeelte te fietsen, maar na een paar uur zijn we het zat en stuiteren we gewoon rechtdoor.
We rijden door een brede saaie vallei. In bergen om ons heen zien we donderwolken en af toe is er een bliksemflits. De regen blijft rond de bergtoppen hangen en wij houden het droog.

Na 37 kilometer (…) om drie uur ’s middags zijn we het écht zat. We zien een bord dat naar een restaurant en hospedaje El Mojon verwijst.

We slaan rechtsaf en een kilometer verder blijkt het nog in aanbouw te zijn. Er zijn wel twee mensen en de vrouw biedt aan om een maaltijd voor ons te maken.
Het is een oude nederzetting die zo te zien in allerijl is verlaten en daarna heeft iemand geprobeerd er een toeristische plaats van te maken. Dat gaat ook zeker lukken, want het is een bijzondere plek.
Een kerkje en een voetbalveld ontbreken uiteraard niet en er is een piepklein museum. Verder veel zogenaamde Adobe gebouwtjes. Hiervan zijn de muren gemaakt van leem, water, keien en stro, zoals het al eeuwen hier gedaan wordt. Dit materiaal slaat overdag de zonnewarmte op zodat het huis ’s avonds lekker warm is. Het is alleen niet goed regenbestendig.

De man wijst ons een plaats onder een afdak zodat de tent goed uit de wind staat. Er hangen wat lamavellen en stukken vlees te drogen. Er ligt zelfs en verdroogde koeienkop. Later begint het te regenen; voor het eerst in weken. Het deert ons niet, want wij liggen dan al in onze tent op een oor.

De volgende ochtend bespreken Carla en ik de planning. We hebben gisteren namelijk 20 kilometer minder afgelegd dan gepland en het zit er niet in dat wij die inhalen.

We zijn vlak bij de Salinas Grandes en de weg is nog steeds beroerd. Maar de lange nachtrust heeft ons goed gedaan en de regen heeft de weg goed gedaan. We kachelen verbazingwekkend goed door. Die 20 kilometer halen we vandaag wel in!

We stoppen bij Los Tres Morres; een nederzetting van vijf huizen, een kerkje, twee voetbalvelden en een grote begraafplaats op een naastgelegen heuvel. Andreas woont er met vijf families en vindt het goed als wij in Los Tres Mores overnachten. Wij mogen de tent zelfs opzetten in een gebouw en zijn weer lekker beschut. We geven hem 500 peso die hij goed kan gebruiken. Hij vindt het zo fijn dat hij zelfs de boiler vult met water. Helaas heeft Carla dan al gedouched zodat alleen ik lekker warm kan douchen. Dat is een luxe die ik dan erg waardeer. En het goede nieuws van vandaag is: voor de laatste keer deze tocht maken we een pastamaaltijd. De resterende dagen komen we genoeg dorpjes tegen.

De volgende ochtend komen we op Routa 52. De reis wordt steeds makkelijker lijkt het wel; Routa 52 is een asfaltweg waar al het verkeer uit Noord Chili over de Paso de Jama naar Argentinië gaat.

Voor ons betekent die weg het einde van het geschud. Carla heeft het er maar wat zwaar mee gehad. Gisteravond zag ik op haar billen twee flinke blauwe plekken. Daarom heeft ze onder haar zadeldek nog twee fietsbroeken gebonden, zodat ze nog zachter zit.

We zijn vanochtend begonnen op een hoogte van ongeveer 3400 meter. Nu moeten we over 24 kilometer over allerlei haarspeldbochten klimmen tot 4170 meter. We fietsen op de pas de wolken in die gisteren en eergisteren in de bergen om ons heen hingen. De pas Alto ‘El Morado’ brengt ons in een vallei en schenkt ons een afdaling die ‘Cuesta de Lipán’ wordt genoemd. Die gaat van 4170 meter hoogte naar 2322 meter over een afstand van 35 kilometer naar het stadje Purmamarca.

In de regen maken we nog een foto op het hoogste punt en dalen dan voorzichtig af. We moeten wel voorzichtig zijn, want het zicht is soms maar tien meter! We krijgen het steeds kouder, want afdalen is leuk, maar niet als het regent en je jezelf niet warm kan trappen omdat je anders te snel gaat. Ik ben blij dat we goede verlichting hebben want het is zo donker dat het wel bijna avond lijkt.

We slaan een haarspeldbocht om en opeens zien we onder ons een prachtig landschap liggen met daarboven een zware wolkendeken. Wat een mooi uitzicht! In de vreemdste formaties en kleuren strekken de bergen zich onder ons uit en op de hellingen staan joekels van cactussen. We dalen en dalen en met iedere honderd meter stijgt de temperatuur iets. We maken toch nog wat foto’s want voor mij is dit de mooiste afdaling die ik ooit heb gemaakt.

De volgende ochtend is de lucht opgeklaard. Vind je het gek dat ik tegen Carla zeg: “Zullen we een taxi naar El Morado nemen en dan weer opnieuw gaan afdalen.” En zo maken we de afdaling nog eens, maar nu met een helder lucht, nog mooiere vergezichten en de drone doet het ook weer eens een keer.”

We houden een welverdiende rustdag in Purmamarca en bezoeken het nabijgelegen Maimara met zijn mooi gekleurde rotsen; net zo mooi zoals ik had gehoopt.

Het laatste traject gaat via de provincie hoofdstad van Jujuy over een laatste pas naar de provinciehoofdstad van Salta.

Onze laatste pas!

We rijden over de super rustige Routa Nacional 9 naar Salta en we rijden de stad binnen over een heus fietspad. Mooiere laatste fietsdagen hadden we ons niet kunnen wensen.


 

En Salta? Een leuke grote stad maar onvergelijkbaar met de Grote Leegte. Er zijn supermarkten met stellingen vol producten en kledingwinkels en stalletjes die elkaar flink beconcurreren met kortingen.

We zitten op een terras en kunnen weer eens vis eten. Het is een wereld vol tegenstellingen die wij de afgelopen twee maanden niet hebben gezien. Op het terras vragen bedelaars aan mensen die aan de tafeltjes zitten of ze wat eten kunnen missen en krijgen een paar broodjes of een stuk vlees toegestopt. De wat meer welgestelde bedelaars vragen geld. Als mensen opstaan, dan gaan zwerfkinderen aan tafel zitten en eten de restjes op. En als zij hun buikje vol hebben dan is het de beurt aan de duiven.

Er zijn veel straatventers. Een gitzwarte man staat in een koof met een bord van piepschuim met daarin zonnebrillen geprikt. Een moeder met twee kinderen vouwen een zeil uit op het trottoir en rangschikken daar honderden sokken netjes op een rij. Tot ze weg worden gestuurd. Een jongedame heeft twee doosjes chocolade en zegt: “Chocolat, chocolat.” Een man belooft mij dat hij mijn verweerde fietsschoenen nog mooi kan poetsen.

Ondertussen lopen goed en luchtig geklede mannen en vrouwen langs. Die hebben we ook nog niet gezien. Maar Salta ligt dan ook op 1152 meter en de temperatuur is ver boven de dertig graden.

Zo op het eerste gezicht gaat het goed met de economie, want er wordt veel gekocht. Maar zal dat zijn omdat het Kerst is?
Financieel ziet het er op lange termijn slecht uit voor Argentinië. Met dank aan de regering. Van duurdere artikelen staan de prijzen in quotas vermeld. Dus ik kan een drumstel kopen voor 700 peso (twee tientjes), maar dan wel 12 termijnen. En je hoeft ‘slechts’ 11 procent rente te betalen.
En als je dan met een creditcard betaalt, dan kun je nog 10% korting krijgen en als je ‘effectivo’ betaald soms zelfs wel 15%! Voor hotels is er een speciale belastingmaatregel. Als je per creditcard betaalt, dan hoef je geen BTW te betalen en dat scheelt 15%. Betaal je cash, dan moet je wel belasting betalen. Tja, het is een manier om zwart geld tegen te gaan.
De regering heeft het mogelijk gemaakt dat je met je creditcard tot 40.000 peso aan Amerikaanse dollars kan opnemen. Volgend jaar zijn er verkiezingen dus de regering is gebaat met een populaire maatregel. Maar het zijn allemaal korte termijn oplossingen waar uiteindelijk niemand beter van wordt, behalve misschien de bedrijven die krediet verlenen, maar ook dat zal eindig zijn.
Uiteraard werkt dit het zwart werken en zwart geld in de hand. Er wordt overigens wel gecontroleerd. Zo was er in ons ‘sjieke’ restaurant in Purmamarca een controleur die keek wie er daar at. De eigenaresse van ons hotel wilde daar die middag gaan eten, maar dankzij de Whatsapp groep van alle ondernemers deed ze dat niet. Het voor Argentijnse begrippen dure eten had zij anders met zwart geld betaald.

De Argentijnse peso is het afgelopen jaar met 80 procent gedevalueerd ten opzichte van de dollar. Hierdoor ontstond er een uitstroom van geld naar het buitenland. Daarom geven de banken een hoge rente als je je peso’s op de bank hebt staan; maar liefst 60 procent rente. Maar wel met een inflatie van 24 procent!

De Wereldbank heeft recent 57 miljard dollar geleend aan Argentinië met als gevolg dat de peso nog eens 7 procent in waarde is gedaald.
Voor ons als toerist is dit prettig, want daardoor is Argentinië voor ons erg goedkoop. Maar ik vind het niet erg als ik wat meer moet betalen als de Argentijnen het daardoor beter krijgen.

Eric

 

 

 

 


Ter afsluiting nog een filmpje

Een eerste indruk van onze opnames met een drone.

Deel deze pagina met anderen