Borneo

Slangen op de loer

Onze tocht start in Kuching, een stad in west-Sarawak op Borneo. We zijn enigszins teleurgesteld, want we hadden het ons heel anders voorgesteld. Kuching is een moderne stad met druk verkeer, westers fastfood, goede hotels en hoge flats. Daardoor besef je nauwelijks dat je op Borneo bent. Nog maar net buiten de bebouwde kom fietsen we al midden tussen het groen, in honderden tinten. Het is belangrijk om je te realiseren dat de civilisatie ophoudt bij de grens tussen het asfalt en het groen. Zomaar even de bosjes inlopen om te plassen is er niet bij. De platgereden slangen en schorpioenen op de weg geven aan dat hun levende broertjes en zusjes daar best op de loer kunnen liggen. Die eerste nacht kamperen we bovenaan een waterval. Als het gaat regenen, steek ik zonder erbij na te denken mijn hand buiten de tent om te voelen of mijn schoenen droog staan�?�

Orang Belanda

“Ach, wat een schatje. Kijk, hij wil bij je sabbelen!” roept Eric vertederd uit en aait de baby voor de zoveelste keer over zijn bolletje. Prompt grijpt hij m’n haar en trekt eraan. Auau, hij is al behoorlijk sterk. Ik pak zijn handje en bestudeer zijn nageltjes. Het is net een mensenhand.
“Hoelang duurt het nog voordat hij te sterk is om hem vast te houden?” vraagt Eric de parkwachter. “Nog twee maanden.” Tjee, dus met zeven maanden is dit Orang Utankje al apesterk!
Het is onze gewoonte om enige woorden te leren in de taal van het land waarheen we op vakantie gaan. Nu kennen we dus enige woorden Bahasa. Orang Utan betekent: ‘mens van het bos’. Ikzelf ben een Orang Belanda oftewel een ‘mens uit Nederland’.

Afzien

Links, rechts, voor en achter de ‘Borneo highway’ is een zee van groen waartussen we dagen achtereen rijden. Wat zou er achter al dat groen liggen? Deze vraag houdt ons al die tijd bezig. Nieuwsgierig varen we daarom via Kapit naar Belaga.
Vol goede moed fietsen we het stadje uit. Huizen maken plaats voor bomen en struiken, asfalt voor grind en keien. In combinatie met erg steile heuvels is het gewoon onmogelijk om op het zadel te blijven. Dus wordt het lopen, zweten, duwen, sjorren, vloeken en tieren, om buiten adem eindelijk boven komen en dan bijna verticaal naar beneden te storten en opnieuw omhoog te zwoegen. We zweten uit alle poriën waaruit we maar kunnen zweten.
Vier uur later hebben we slechts achttien kilometer afgelegd. Daarna is het ergste leed geleden. Al blijft het landschap heuvelachtig, het wegdek wordt wel beter berijdbaar: platgereden modder in plaats van keien en grind. We kunnen nu zelfs één hele kilometer achter elkaar fietsen!

Modderbad

Twee dagen later en tachtig kilometer verder komen we uitgeput in Tubau aan. Het plaatsje bestaat uit een terrein met tienduizenden boomstammen, vier houten huisjes, een eethuisje en een steiger. Omdat er geen enkel geschikt kampeerplekje is, zetten we ons tentje op de steiger onder een afdakje, met de haringen in de houten spleten. Slim bedacht, al zeggen we het zelf. Alleen jammer dat we al om vijf uur ’s nachts moeten opbreken, omdat de eerste passagiers onder het afdakje willen schuilen vanwege de harde regen.
Na achten is het bijna droog, maar fietsen kunnen we wel vergeten: de ‘hoofdweg’ is veranderd in een grote modderbak. De prut zuigt zich met elke stap aan onze schoenen en wielen. Algauw komen we amper vooruit. Dit heeft geen enkele zin. Als we de fietsen met vereende krachten naar de steiger hebben geduwd, varen we met een ‘ekspres’ naar Bintulu, een stad aan de kust. We hebben meer dan voldoende antwoord gekregen op de vraag wat er achter die ‘zee van groen’ is.

Nogmaals binnendoor

Ondanks ons zware binnenland-avontuur nemen we ook in Sabah een weg binnendoor. Er staan ons enige pittige stijgingen te wachten. Het asfalt is hier en daar weggeslagen. Soms is door een aardverschuiving zelfs een gedeelte van de weg verdwenen. Het hoogtepunt van deze bergtocht is het fietsen rond Mount Kinabalu. Tijdens het klimmen hebben we een prachtig zicht op het majestueuze hooggebergte, steeds vanuit een andere hoek. Geleidelijk trekken enkele laaghangende wolken op, die de top aan het oog onttrekken.
Vanuit de mist dalen we van 1800 meter hoogte af naar de zonovergoten kust en fietsen dan over een vlakke asfaltweg naar Kota Kinabalu, ons einddoel. We zijn geenszins teleurgesteld, want we hadden het ons heel anders voorgesteld. Nu kunnen we genieten van westers fastfood en een goed hotel. Kota Kinabalu is een moderne stad, waardoor je nauwelijks beseft dat je op Borneo bent. Maar dat is nu een voordeel: het maakt de overgang naar Nederland niet zo groot.

Deel deze pagina met anderen