China

Ik ben twee keer in China geweest. Tussen beide bezoeken zat maar liefst 15 jaar.
China 2006
China 1992

China 2006

Plezier in Kunming


”Zouden we niet liever toch met een shuttlebus van een hotel naar de stad gaan?„
Zo spreek ik mijn angst uit tijdens de lunch op het vliegveld van Kuala Lumpur.
Ik zie er enorm tegen op om in het donker een vreemde stad in te fietsen. En eh.., rijden ze eigenlijk rechts in China?

Eric stelt mij gerust: ”Ja, ze rijden rechts en dat busje is goed hoor. Je weet hoe ik er over denk, maar als jij je daar beter bij voelt, dan doen we dat„. Hij kent mijn angsten aan het begin van een reis inmiddels. Toch spreek ik ze elke keer weer uit. Hij weet dan weer precies waar hij met mij aan toe is.

Maar helaas, of misschien gelukkig, is er geen shuttlebus van welk hotel dan ook te bekennen bij aankomst in Kunming. Er zit niets anders op dan fietsen uitpakken, bagage opladen en naar de stad fietsen.
OK, ze rijden dus rechts in China, dat maakt het al een stuk eenvoudiger. En het is half zes, nog een uur daglicht. Die zeven kilometer moeten te doen zijn voor het donker wordt.
Tot onze verbazing komen we op een ‘fietspad’ terecht. Langs de grote drukke straat is een rijstrook, afgescheiden door een middenberm van groen, gereserveerd voor het langzame verkeer.
Eric heeft gelijk: het is ontzettend leuk om een land vanaf het vliegveld binnen te fietsen. Vooral als het een echt fietsland is, zoals China. De zeven kilometers worden er vijftien. Als het begint te schemeren baadt Kunming in en zee van licht van de vele lantarenpalen. De angst heeft inmiddels plaatsgemaakt voor plezier.

———————————————————————————————————————————————————

Vooroordelen

Onder reizigers doen verhalen de ronde als zouden chinezen onbeleefd en onbehulpzaam zijn, voordringen, vies zijn, arm zijn, slurpen, boeren laten en spugen op straat. Het eten zou er vies zijn en de taal is nauwelijks te leren.

Hoe hebben wij dit alles ervaren tijdens de tien dagen dat we van Kunming naar de grensplaats Hekou zijn gefietst:

Als we een in onze ogen onbeleefde of onbehulpzame chinees tegen komen, heeft dat waarschijnlijk te maken met de taal, en dat hij of zij ons daarom niet kán helpen. Ze gaan al snel door met waar ze mee bezig zijn.
Ook gebaren hebben hier soms een andere betekenis dan bij ons. Als ik iemand wenk, wijs ik met mijn wijsvinger van beneden naar boven, van mij af, naar mij toe. Een chinees gebruikt hiervoor een ander gebaar. Hij zal met zijn hele hand een vegend gebaar maken, met zijn handpalm naar beneden, naar zich toe. Ze reageren dus niet op ons wenkgebaar vanuit onbehulpzaamheid maar vanuit onbegrip.

De mensen die we wel met handen en voeten duidelijk kunnen maken wat wij willen, snappen pas na de aanvankelijke schrik onze bedoelingen en daarin zit de crux.
Ze zijn vaak zo verbaasd ons te zien, dat ze (met name de vrouwen en meisjes) beginnen te giechelen. Ze wenden zich af en weten niet hoe ze het hebben. Snel roepen ze de hulp in van iemand die één woord engels spreekt: ”Welcome„. Als ze ons dan gebarend duidelijk hebben gemaakt waar de stad met die onuitspreekbare naam ligt, kunnen we weer verder rijden. ”Welcome„, roepen ze ons dan na. Als we dit dan zo meemaken kunnen we ons heel goed voorstellen dat sommige mensen chinezen onbeleefd vinden. Wij ervaren het echter niet als een kwestie van onbeleefdheid, maar een mengelmoes van schrik, ongeloof, niet snappen, zenuwen of positieve angst.

Dringen chinezen voor? Als je ze de kans geeft: zeker wel. Aangezien we ons ervan bewust zijn, laten we het ons zo min mogelijk gebeuren. Een lastig moment is bijvoorbeeld als de receptioniste in een hotel ons niet verstaat en de Chinese gast daaruit zijn voordeel trekt door snel iets te vragen wat zij, uiteraard, wel verstaat.

China zou vies zijn. De hoofdstraten van de grotere steden die we hebben aangedaan zijn brandschoon. Overal lopen mannen en vrouwen met stoffer en blik de hele dag de rommeltjes van de straten te vegen. Dit doet heel on-Aziatisch aan. Achter de grote straten treffen we de gebruikelijke chaos van kleine winkeltjes, vreemde geuren en zwerfvuil aan.
Maar op de een of andere manier weten ze de ratten en kakkerlakken goed buiten de deur te houden. We hebben er na een week nog niet een kunnen bespeuren op straat of in eethuisjes. Echter, naarmate we de Vietnamese grens naderen komen we er achter dat dit misschien wel te maken heeft met de hoogte waarop we het eerste deel van onze tocht doorbrachten. Het is daar een stuk koeler dan in het dal van de Rode Rivier. Op vierhonderd meter hoogte is het vochtig warm, en dat maakt dat de vuilophopingen opeens wel onaangename geuren verspreiden.

Onze ervaring is dat viesheid inherent is aan armoede. We zien een enorm groot verschil tussen het leven in de stad en het leven op het platteland. We zien onderweg veel zware, kleinschalige landarbeid, vaak met behulp van karbouwen of ossen. Men leeft met een heel gezin vaak in een schamel, één kamer huisje. Over het algemeen zien we buiten de steden behoorlijk wat trieste armoede. Opvallend zijn dan wel weer de vele schotel antennes op de daken…

Chinezen slurpen, laten ongegeneerd boeren en spugen op straat waar je bij staat: absoluut waar! Noedelsoep hóór je naar binnen te slurpen, en aan rochels uitspugen op straat schijnt niemand zich te storen!

Is het eten hier zo veel anders dan wij gewend zijn in Nederlandse Chinese restaurants?
Ik denk dat ik de eerstvolgende keer dat ik naar de chinees ga in Nederland de kaart eens goed ga bestuderen. Ik hou het meestal maar bij de gerechten die ik ken, maar misschien mis ik daarmee een keur aan gevarieerdheid. We hebben steeds uit heel veel groenten, vis, vlees en tahoe gerechten kunnen kiezen.
Alhoewel. . , Je kunt ook dingen kiezen die we absoluut niet op ons bord willen zien:

















Of de extreme variant van kikkerbillen:

































————————————————————————————————————————————–

De Chinese Taal


Ik adviseer vakantiefietsers altijd één woord per dag te leren. Als je dan vier weken in bijvoorbeeld Frankrijk hebt rondgefietst, spreek je al gauw zo’n dertig woorden. Ikzelf heb altijd een notitieboekje bij de hand waarin ik de dagelijkse woorden opschrijf.
Tijdens een fietspauze pak ik het boekje en neem de woorden door met het bedienend personeel of iemand die naast ons zit. Na een paar keer oefenen heb ik de juiste uitspraak te pakken. Lol gegarandeerd.

Maar helaas! Hier in China is mijn woordenschat na tien dagen gestrand op twee woorden. Ja, je leest het goed: Twee woorden!


Het eerste woord is de naam van de Teleaccursus Mandarijn; Ni hau. En dat betekent: ‘hallo.’ Een ander fijn woord om te leren is ‘dank je wel’. En met dit woord ben ik blijven steken. Zouden mijn hersenen door de Malaria-profylaxe zijn aangetast? Nee, het is de uitspraak die mij nekt.


Dankjewel moet ongeveer klinken als Sisi, maar dan met een I die de richting van een E opgaat. Dus iets tussen Sisi en Sese in. Maar hoe mijn stembanden zich ook in allerlei bochten wringen, ik ben niet een Chinees tegengekomen de het snapte. Ben ik nou gek, of zijn zij gek? Tja, in het Mandarijn kun je klinkers wel op 32 verschillende manieren uitspreken. Twee toonhoogtes; te weten hoog of neutraal.
Daarnaast kun je een glissando omhoog of omlaag maken, een glissando die eerst naar benedengaat en dan omhoog, of gewoon de toon op hoogte houden.
Dan heb je ook nog verschillende accenten zoals wij die bij de é en de è kennen.
En dan heb ik het nu alleen nog maar over de klinkers en laat ik de medeklinkers buiten beschouwing. Ook die kun je op veel te veel manieren uitspreken. Na tien dagen ben ik erachter gekomen dat onze Nederlandse stembanden en taal-hersenlobben niet subtiel genoeg zijn voor de Chinese taal. Om je een idee te geven, heb ik een aantal mogelijkheden om ‘dank je wel’ te zeggen op een rij gezet: Sisi, tsitsi, sjisji, tsjitsji, tsitse, tsjètsjé, tsjétsjé, tsjètsjè, tsitsé, sitsji, sèsé, sétsjé, sjètsjè en zo kan ik nog wel een half uur doorgaan.

Nee wat betreft het Chinees, kan ik het beter bij schrijven houden. De naam van de stad Kunming kan ik schrijven en lezen in het Chinees. Het bestaat uit twee karakters, die ieder uit twee delen bestaan. Rechts is een flatgebouw van twee verdiepingen op pootjes en links daarvan is hetzelfde flatgebouw maar dan zonder pootjes. Het linkerkarakter bestaat uit twee slagroomtaarten met daaronder twee handgeschreven T’s.
En zo heb je de stad Jansui waarvan het rechterkarakter het getal Pi (3,14) is, maar dan met twee haarsprieten. Het linkerkarakter bestaat uit een jukebox met LP’s die in een bootje staat.

Bij het vragen van de weg, werken de Chinese karakters tien keer beter dan mijn westerse uitspraak. Ik wijs op de kaart de plaatsnaam aan, die er goddank ook in het Engels bijstaat, en ze snappen het meteen. Dus beste vakantiefietser; als je gaat fietsen in China -wat ik je zeker kan aanraden- probeer dan één woord per dag te leren schrijven. En die uitspraak, mwaaah laat die maar lekker zitten!
————————————————————————————————————————————

Sambal Bij?


Het meisje bij de afhaalChinees vraagt altijd: ”Sambal bij?„ In de Chinese provincie Yunnan groet ik de kokkin hiermee als wij ergens noedelsoep bestellen. Tientallen ogen kijken nieuwsgierig hoe wij met de stokjes netjes proberen te eten. Dat is tegen de Chinese gewoonten in, want boeren, slurpen en rochelen mag hier gewoon. Grapjes maken ook. ”Sambal bij?„ doet de kokkin mij na. Iedereen lacht en probeert het na te zeggen. Veel lachende gezichten die het ook een leuke begroeting vinden. Dus als je over vijf jaar in Yunnan begroet wordt met ”Sambal bij?„, dan heb je dat aan ons te danken.


Zo op de fiets schieten er allerlei gedachten door mijn hoofd. Dit is er ook zo eentje: Waarom kamperen op een camping Municipal als je voor minder geld kunt leven als God in Frankrijk in China. Een flesje Coca-Cola, altijd goed om het prijspeil in landen vergelijken, gaat de keel in voor een kwartje. Voor anderhalve euro werken wij een complete maaltijd naar binnen. En voor een viersterrenhotel, in Frankrijk onbetaalbaar, betalen we twaalf euro.

—————————————————————————————————————————————

—————————————————————————————————————————————

China 1992

Het stuk hieronder komt uit het boek ‘De wind door je haar, de zon op je huid’. Dit boek gaat over de fietstocht die Marijke en ik hebben gemaakt in 1991 en 1992. In anderhalf jaar tijd van Nederland naar Indonesie.

Wereldwonder

Vanuit Peking gaan we een van de zeven wereldwonderen bezichtigen: de Chinese Muur. Boven ons rijst een stuk van de Chinese Muur op, het enige bouwwerk op aarde dat vanaf de maan is te zien. Er zijn twee manieren om naar boven te gaan: òf per kabelbaan, waarvoor je tien gulden moet betalen, òf lopend. Als rasechte low-budget toeristen volgen wij de lange, in de rotsen uitgehouwen trap naar boven. Hijgend staan we een half uur later op de muur; het uitzicht is adembenemend. Zowel links als rechts van ons slingert de muur zich over de bergruggen, zo ver het oog reikt. Hij is vijfduizend kilometer lang en loopt van de oostkust tot de Gobi-woestijn, even ver als van Amsterdam tot Bagdad. Tweeduizend jaar geleden begonnen tijdens de Qin dynastie honderdduizenden slaven aan de bouw. Tijdens de Ming dynastie – 1700 jaar later – heeft men de muur verbeterd. Hij bestaat uit grove vierkante stenen, die netjes gestapeld en gemetseld zijn. Er wordt gefluisterd dat de botten van de overleden dwangarbeiders als bouwmateriaal zijn gebruikt. Om de honderd meter bevinden zich wachttorens. De Chinezen die het keizerrijk tegen de Mongolen moesten beschermen, reden op kleine paardjes over de muur en konden schuilen achter de kantelen. Het is onvoorstelbaar dat mensenhanden dit imposante bouwwerk hebben kunnen maken.

Verboden Stad

Behalve de muur is ook de Verboden Stad een bezoek waard. Als we ’s ochtends de bus willen nemen, staan al behoorlijk veel mensen te wachten. Zodra de bus arriveert, snellen ze erheen en verdringen zich bij de ingang. Iedereen wil tegelijk naar binnen. Het is een geduw en gepers van jewelste. Een oude man wordt zonder pardon opzij geduwd en Eric krijgt bijna een elleboog in zijn gezicht. Degenen die het eerst binnen zijn, stormen op een zitplaats af, want daar is het om te doen. De pechvogels moeten blijven staan. Verbazend dat die mensen daarvoor zo aan het knokken slaan. Intussen komt een kreupele man aansjokken. Tegen de tijd dat hij bij de bus is, klappen de deuren dicht en vertrekken we. Ook dat is typisch China.
De Verboden Stad dankt haar naam aan het feit dat ze gedurende vijfhonderd jaar verboden terrein was voor het publiek. Pas in 1949 werd het complex opengesteld. Het heeft drie grote gebouwen die tezamen het hart van de stad vormen en een enorm plein dat vroeger wel 100.000 toehoorders herbergde. Verder zijn er talloze bijgebouwen, die eens dienst deden als onderkomen. Nu zijn ze ingericht als musea. Bijna alles in de stad heeft een bepaalde betekenis. In veel versieringen komen draken voor als symbool van macht, evenals de grote bronzen leeuwen links en rechts van de ingang. De stad is gebouwd op basis van de leer van yin en yang, waartussen altijd een evenwicht bestaat. Als yin staat voor ‘donker’, dan staat yang voor ‘licht’; staat yin voor ‘groot’, dan staat yang voor ‘klein’. De Verboden Stad vormt een op zichzelf staande kleine wereld. Het was het thuis van twee dynastieën van keizers, die van hieruit China regeerden. Zeker voor ons als reizigers is het moeilijk voor te stellen dat de keizers hier bijna hun hele leven doorbrachten.

Straatleven

‘Ha, eindelijk’, zal de man gedacht hebben. Al een paar dagen had hij ons, als we langsliepen, gevraagd of we een fiets wilden huren, maar tevergeefs. Vandaag is het dan toch zover. Gewapend met de reisgids gaan we op weg, want daarin staat een fietsroute door Peking beschreven.
In de straten heerst een gezellige bedrijvigheid. Groenteverkopers klimmen op grote bergen Chinese kool om er een paar af te pakken. Een slager heeft grote lappen vlees uitgestald die op een bakfiets liggen. Midden op de weg staat een fiets op zijn kop. Een fietsenmaker is de achterband aan het plakken. Zijn gereedschap bevindt zich in een houten kastje naast hem. Een schoenmaker wacht nog op klanten. Hier en daar staan groepjes oude mannen, gekleed in Mao-jasje plus pet, op hun gemak te praten.

Erg openbaar toilet

Omdat ik naar de w.c. moet, gaan we op zoek. Bij een openbaar toiletgebouwtje ga ik naar binnen. Er is niets dat op een toiletpot lijkt. Er loopt enkel een geul waar je boven moet hurken. Van het feit dat er geen spoeling is en het dus behoorlijk stinkt, kijk ik niet meer op. Wat wèl nieuw voor mij is, is het ontbreken van afgescheiden vertrekjes. Je moet in de ruimte open en bloot je behoefte doen en intussen kan zomaar iemand binnenlopen. Aarzelend blijf ik staan en overweeg wat te doen. Op dit moment is er niemand, dus als ik nou snel ben… In meer opzichten opgelucht sta ik even later weer buiten.

Deel deze pagina met anderen