India, noordoost (Assam & Arunachal Pradesh)

We zijn al eens op de BBC geweest en ook op de Russische televisie. Tot voor deze tocht nog nooit op de Indiase televisie. Maar dat is nu anders, kijk maar!

Is er iets veranderd?

Ik ben voor de vijfde keer in India en het blijft een ongelofelijk fascinerend land.
Het is een kakofonie van kleuren, geuren en geluid.

Vergeleken met vroeger lijkt alles nog hetzelfde. Heilige koeien lopen onverstoorbaar door het verkeer dat een wilde orgie is van fietsriksja’s, gemotoriseerde Bajaj riksja’s, Ambassador-auto’s, loopkarren volgeladen met manden, aftandse Hero-fietsen, Honda motoren, ronkende Ashok-vrachtwagens en luid toeterende Tata-bussen.
De bussen hebben een soort van sirene die werkelijk pijn doet aan je oren.
Iedere passagier die ze kunnen oppikken betekent extra roepies. Alsof de sirene nog niet duidelijk genoeg is, hangt een jongen half buiten de bus en roept iets onverstaanbaars naar potentiële klanten.
De bus is vol? Dan kunnen de passagiers letterlijk het dak op. Tussen de geiten en schapen, die bij iedere bocht tegen de railing worden gedrukt.

De aanslag op mijn ruikvermogen is afhankelijk van de locatie waar ik mij bevind. Naast het busstation of bij een bioscoop hangt een sterke urinelucht.
Als een oude bus of vrachtwagen gas geeft, komt er stinkende zwarte roet uit de uitlaat. Zonnemelk is hier overbodig, want binnen een uur zit er een roetlaagje op mijn huid.
Afval wordt of opgevreten door de heilige koeien of men laat het wegrotten in de berm; met deze temperaturen kan dat aardig meuren. Op het platteland wordt veel op sprokkelhout gekookt en die geur is voor mij de meest karakteristieke Indiase geur.

Maar het meest geniet ik van wat ik zie. En het mooiste dat je in India ziet, dat zijn de mensen.
Een man op straat met slechts een oude stoel, een scheerkwast, een bakje water en scheercrème, scheert mij voor 10 roepies, oftewel 2 duppies.
Een omaatje heeft een stapel appels voor zich liggen. “Een kilo is 80 roepies”, zegt ze. Dat lijkt mij veel, want het minimum Indiase daginkomen is 70 roepies. Dus voordat ik twee appels koop, loop ik naar overkant om te vragen wat daar de prijs is.
Achterin een fietsriksja kijken twee vrouwen ons parmantig aan. Zo kunnen alleen Brahmanen kijken, de hoogste kaste.
Een Chai-wallah zet met zo’n routine thee, dat hij alle bewegingen kan dromen. Van een meter hoogte giet hij de kokendhete thee in een glas zonder er goed naar te kijken.
Een fiets volgeladen met vier grote zakken met uien wordt door een man door het verkeer gelaveerd.
Maar het zijn vooral de vrouwen die India zijn kleur geven. De mooie sari’s zijn een lust voor het oog.
De kleurrijke lap stof van zes meter lang is zorgvuldig rond het lijf gedrapeerd en staat altijd vrouwelijk.
Of een vrouw nu kleine borsten heeft, oerlelijk is, heel dik of heel dun is, de sari leidt af van de vrouwelijkheid. En iedere vrouw ziet er daardoor mooi uit. “Ja, logisch dat vrouwen zich zo kleden”, zeg ik tegen Carla, “want mannen zijn van nature de mooiste dieren in de dierenwereld, dus wij hebben dat uiterlijk vertoon niet nodig.”

Is er, net als mijn opmerking van daarnet, dan echt niets veranderd? Jawel hoor, en dat is dat iedereen een mobieltje heeft.
We proberen een visum te regelen voor Arunachal Pradesh en de zaakwaarnemer vraagt ons telefoonnummer.
Door een commissaris worden we onder escorte naar een restaurant gebracht, want het is hier in Assam volgens hem levensgevaarlijk met al die extremistische groeperingen, zoals het verenigde bevrijdingsleger van Assam (Ulfa), de Bodostam (BTC) of de Maoïsten.
“Geef mij je telefoonnummer dan kan ik morgen checken of je nog niet gekidnapt bent.”
Maar het meeste indruk maakt dat iedereen, ja zelfs op het platteland, de beschikking heeft over een GSM met digitaal fototoestel.
Als we ergens chai drinken, worden we wel zes keer gefotografeerd. Als we wegrijden willen een paar mensen nog even met ons op de foto. Tien minuten later komt er een auto langszij, gaat langzamer rijden en wij worden gefilmd, want ja ook dat kunnen de Indiase mobieltjes al.

En is er nog meer veranderd? Ja. Vanaf vandaag ben ik ook veranderd!
Ik ben mij altijd zeer cultureel bewust en volg alle protocollen om niemand onbedoeld tegen het hoofd te stoten. Ik eet alleen met mijn rechterhand, want de linker hand gebruiken Indiërs vaak om hun billen mee af te vegen (overigens zonder wc-papier) dus die linkerhand is onrein.
Carla en ik knuffelen niet in het openbaar en proberen onze affectie zo min mogelijk op straat te tonen. We groeten met het Indiase bidgebaar en zeggen “Namaskar”. We rijden altijd aan de linkerkant, maar volgens goed Indiaas gebruik soms ook aan de rechterkant.
We dragen een lange broek en bedekken onze schouders. We trekken onze schoenen uit voordat we een kamer binnenstappen. Ik spreek Engels op een ouderwetse manier, maak bewust taalfouten, schud tegelijkertijd met mijn handen en beweeg mijn hoofd heen en weer. Ik kijk vrouwen niet recht in de ogen, en zo zijn er nog wel meer gebruiken die ik respecteer.

Maar wat ik niet meer beleefd ga vragen, is of ik een foto van iemand mag nemen. Geen denken aan! Het is zó gewoon dat wij maar worden gefotografeerd, dat ik in de acht weken die wij hier rondreizen een soort van slumdog-miljonair zou worden als ik voor ieder kiekje ‘one roepies’ zou krijgen. En ben ik daardoor nu minder cultureel bewust?
Nee hoor, want een cultuur is geen vaststaand gegeven, maar is altijd aan verandering onderhevig. En daar ga ik in mee.
En het levert bovendien mooie foto’s op die ik anders uit respect niet had genomen.

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg:
Be gentle on my curves
——————————————————————————————————————————

Visum perikelen

Vijf jaar geleden reisden we door Bhutan.
De route die we toen gepland hadden liep van west Bhutan naar oost Bhutan, over de enige hoofdweg die de vier belangrijkste valleien met elkaar verbindt. De weg begint bij de grens met de Indiase deelstaat West Bengalen, in het uiterste zuidwesten van Bhutan. Hij eindigt in het uiterste zuidoosten, ook weer bij de grens met India, in de deelstaat Assam.

Echter, twee maanden voor vertrek kregen we toen te horen dat we onze reisplannen moesten wijzigen. Wegens onafhankelijkheidsstrijd in Assam en de rebellen die zich ophielden in het grensgebied van Bhutan en Assam, was het onmogelijk om een visum voor Assam te krijgen. Sterker nog, de grensovergang was gewoon gesloten voor buitenlanders. We zijn dus het hele stuk over de hoofdweg teruggefietst om uiteindelijk in het zuidwesten de grens met India over te gaan.

De deelstaten, Assam en Arunachal Pradesh, bleven Eric al die jaren fascineren en dit jaar hoorde hij dat beide deelstaten weer toegankelijk zijn voor toeristen. Het blijkt inderdaad geen probleem om in Nederland een visum voor Assam te krijgen. Arunachal Pradesh is echter een ander verhaal. Daar heb je een Restricted Area Permit voor nodig dat alleen door Indiase autoriteiten kan worden afgegeven. En dan kun je niet even langs gaan, maar het moet door een lokale reisorganisatie geregeld worden. Die willen natuurlijk wel wat aan je verdienen, dus meestal hangt er een tour en een gids aan vast. Maar ja, wij willen individueel reizen, dus Eric mailde een maand voor vertrek op goed geluk zo’n reisorganisatie, Network Travels.

Ik zie altijd een heleboel beren op dit soort wegen, maar tot mijn grote verbazing kreeg hij antwoord. Ze konden het regelen. We moesten al onze gegevens en een scan van onze paspoorten en visa mailen. Bij aankomst in Guwahati, de hoofdstad van Assam, lag het nog niet klaar. Dit had te maken met het bezoek van de Dalai Lama aan Arunachal Pradesh, en een bandh (staking) in Guwahati de dag na aankomst. We zijn toen zonder Restricted Area Permit alvast in de richting van Arunachal Pradesh vertrokken. Ik had er weinig fiducie in.
Vier dagen later was het Permit doorgemaild naar een van hun hotels op onze route naar Arunachal Pradesh. Dat was erg spannend, want al die tijd wisten we nog niet of wij toestemming zouden krijgen.

Het document is uitgegeven door het hoofd van het departement Tourisme van Arunachal Pradesh, en geeft ons toestemming tot de gebieden die we hebben aangegeven te willen bezoeken. Maar kijk eens naar de kopielijst. Langs de hele route is iedere belangrijke functionaris al van onze komst op de hoogte 🙂

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: Don’t fal asleep or your family will weep
——————————————————————————————————————————

Ulfa

Het waren tot voor kort de activiteiten van het Assamese bevrijdingsleger, de Ulfa, die het onmogelijk maakten om hier als westerse toerist vrij rond te reizen.
Drie decennia geleden startte de Ulfa haar verzet uit onvrede over achterstelling van dit gebied door de centrale overheid en de toestroom van veel mensen uit Bangladesh. Volgens de Ulfa vormde deze groep een bedreiging voor de demografie van Assam. Door de arrestatie van een aantal van haar belangrijkste leiders in de afgelopen tien jaar en de vlucht van andere Ulfa-kaderleden naar buurlanden zijn de activiteiten van de Ulfa grotendeels lam gelegd.

Nu het gebied is vrijgegeven, verwachtten we weinig van de Ulfa te merken. Maar vanaf het moment dat we voet zetten op Assamese bodem staan de kranten bol van Ulfa nieuws.

Twee belangrijke leiders zijn gisteren opgepakt in Dhaka, Bangladesh en uitgeleverd aan India. De eerste dag dat wij hier zijn moeten zij zich in de rechtbank van Guwahati verantwoorden. Uit protest roepen de nieuwe leiders van de Ulfa een zo genaamde bandh uit, een staking. Iedereen in Guwahati wordt opgeroepen niet aan het werk te gaan van zes uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds.

Tot onze verbazing houdt bijna iedereen zich daaraan. Het anders zo chaotische Guwahati is nu een relatieve oase van rust. Rolluiken blijven naar beneden en de locale jeugd speelt cricket op de normaal overvolle hoofdweg die dwars door Guwahati heen loopt. De hotelmanager, met een smerig overhemd, zegt in lagere school Engels: “Do not worry misses, no problem for you. But be carefull.”

Op straat legt een student uit: “Ach, als een of andere organisatie al het woord bandh roept, vinden de ambtenaren het al prima dat ze een extra vrije dag hebben. Ze krijgen hun salaris doorbetaald, dus waar zouden ze zich druk over maken.”
Zijn vriend verzucht: “Vroeger werden winkeliers hard aangepakt door de Ulfa als ze hun zaak toch openden. Die angst is er nog steeds.”

Volgens een column van een oud-generaal is de populariteit van de Ulfa onder het gewone publiek nog nooit zo laag geweest. Maar dat ze nog steeds zoveel macht heeft om een hele stad plat te leggen geeft wel te denken.


——————————————————————————————————————————————
Grensovergang

Een golfplaten hutje van amper drie vierkante meter is het douanekantoor.
Een douanier, drie militairen en twee agenten controleren iedereen die de grens van Assam en Arunachal Pradesh over wil. Dat controleren beperkt zich meestal tot een blik in de ogen of het doorwuiven van een vrachtwagen.
Tot een Indiase zwerver met een pukkel over zijn schouder onder de slagboom doorschiet. Een agent roept hem terug en er begint een onnavolgbaar gesprek met een fascinerende lichaamstaal.

Het eindigt ermee dat de zwerver de agent op een stoel zet, zijn pukkel opent en vervolgens behandelt.
Met een soepele beweging van zijn rechterhand draait hij een stokje rond. Tot hij diep genoeg in het oor zit. Dan trekt hij hem terug en veegt de stukjes die aan metalen draadje aan het uiteinde zijn blijven hangen, af aan zijn linkerhand. Dat doet hij nog een paar keer en dan zijn de andere elf oren aan de beurt.
Als uiteindelijk de douanier, de drie militairen en de twee agenten zijn behandeld mag hij door. “You want earclean, sir?” vraagt hij aan mij. Nee, dankje.

Ondertussen heeft Carla zich gemeld bij de douanier die wacht tot zijn chef uit bed is. Die zien wij in een overhemd schieten en vriendelijk vraagt hij onze paspoorten. Carla overhandigt hem het uitgeprinte Restricted Area Permit.

Ook spannend, want wellicht wil hij het origineel hebben? Maar nee hoor, hij heeft aan een kopie genoeg. Die kunnen we even verderop laten maken.
Hij wil ook ons certificaat zien dat wij geen Mexicaans-, kippen- of een ander griepvirus hebben. Dat hebben wij niet, want zo’n certificaat bestaat niet. Maar ik laat mijn vaccinatiepaspoort zien waarin voor een kapitaal aan vaccinaties staat. De vele stempels en handtekeningen maken indruk.
Op een papier moeten wij allerlei gegevens invullen die hij naar alle commissarissen, secretarissen en directeuren op onze route moet faxen.
“Dat is dan honderd roepies administratiekosten.” fluistert hij. Die verdwijnen in een mum van tijd in zijn rechterbroekzak. Hij zwaait naar de militairen en de agenten dat ze ons mogen doorlaten. Joepie, we zijn binnen!

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: Nu hurry, No wurry
——————————————————————————————————————————

Boodschappen

India is voor ons nog steeds een super goedkoop land. Voor een overnachting betalen we omgerekend gemiddeld tien euro. Ontbijt kost een halve euro, lunch en diner elk zeker niet meer dan vier euro. Voor twee personen dan wel te verstaan.
Veel boodschappen hoeven we dus niet te doen, want we kunnen te kust en te keur eten in kleine restaurantjes onderweg of de restaurants van de hotels waar we verblijven.

Maar soms moeten we toch wel wat boodschappen doen. Voor mij zijn de kleine open Indiase winkeltjes achter de smoezelige, meestal lichtblauw geschilderde, toonbankjes, nog steeds een soort van zwarte gaten. Eric weet er wonder boven wonder elke keer weer alles wat we nodig hebben uit tevoorschijn te halen door maar gewoon op goed geluk te vragen naar wat we nodig hebben. We proberen elke dag een of twee woordjes in de locale taal te leren, dus op een gegeven moment kennen we van de meeste artikelen die we regelmatig moeten kopen de bewoording wel. Dat maakt het al een stuk makkelijker, want ondanks dat India een voormalig Britse kolonie is, spreekt niet iedereen engels.

Vandaag is het echter aan mij om boodschappen te doen. We hebben gisteren allebei wat verkeerds gegeten wat ons op z’n zachts gezegd een zeer onrustige nacht heeft bezorgd. Bij Eric rommelt het nog steeds, maar ik ben al weer aardig op de been.

Op mijn boodschappenlijstje staat: WC papier, kakkerlakken verdelger, chocolade, instant soep, brood, jam (we verwachten morgen weinig restaurantjes en/of winkeltjes tegen te komen onderweg). En het visum voor Arunachal Pradesh nog tien keer laten kopiëren.

Ik begin maar bij iets wat op een bakkertje lijkt, want ik zie in een vitrine allerlei zoetigheden liggen.
“Namasté (goeiedag). Do you speak english?”. Het antwoord is: “No”, maar ik ga toch maar door, want meestal blijkt dat men meer engels kent dan men denkt. In ieder geval genoeg om ons te helpen.
“Do you have bread?”. De man kijkt mij glazig aan en heeft geen idee wat ik bedoel. Ik ken het locale woord voor brood helaas nog niet. Ik kijk zijn winkeltje rond, maar zie niets dat op brood lijkt.

Ik geef het op en ga naar zijn buurman die een soort van apotheek heeft. Iemand die medicijnen verkoopt zal wel een beetje engels spreken is mijn gedachte.
“Namasté. Do you have toiletpaper?” Hij kijkt mij eerst vragend aan en kijkt dan zijn winkeltje rond. “Sorry Mme, I don’t have”.
Ik kijk hem teleurgesteld aan en maak het ‘Waar dan wel’-gebaar. Hij wijst naar een winkeltje schuin aan de overkant. Als ik vraag welk winkeltje hij precies bedoelt komt hij achter zijn toonbank vandaan en loopt naar de overkant.

Twee minuten later komt hij met een grote glimlach op zijn gezicht en een rol knalroze toiletpapier terug. Dit gaat goed. “Do you have cockroach spray?”. Hij schuift een deurtje open. Helaas geen kakkerlakken verdelger, maar wel een spuitbus tegen vliegende insecten. Dat is ook goed.
Op goed geluk vraag ik of hij ook chocolade heeft. Hij vraagt het aan zijn buurman de bakker, die er inmiddels bij is komen staan.
De bakker snelt terug naar zijn eigen winkeltje. Binnen een minuut ligt er een groot pak Kit Kat op de toonbank.
Soep en jam, hebben ze dat misschien ook. Nee, daar kunnen ze mij niet aan helpen. Vakkundig worden de rol toiletpapier, de spuitbus en de chocolade in een stuk oude krant gewikkeld.
Opvallend genoeg krijgen we bijna nergens meer plastic zakjes om de boodschappen in te doen. Ik reken af en bedank de apotheker en de bakker hartelijk voor hun hulp: “Sukria, thank you”.

Ik begeef mij naar de overkant van de straat en speur wat zwarte gaten achter toonbankjes af op zoek naar mogelijke aan soep en jam verwante artikelen. Wederom op goed geluk vraag ik bij een winkeltje waar ik Maggi noodles in de vitrine zie liggen: “Namasté. Do you speak english?”, waarop de man achter de toonbank ook “No” antwoordt. Maar de woorden ‘jam’ en ‘soup’ kent hij wel. Hij reikt naar een potje achter een glazen schuifdeurtje en ja, jam! Het is een wonder! Soep komt van een ander plankje. Ik heb nog keuze ook. Kip of groente. Heeft hij misschien ook brood? Dat woord kent hij niet, maar een andere man die er bij is komen staan wel. Hij wenkt: kom maar mee. Voor de derde keer kom ik bij de bakker terecht die moet lachen om mij. De man legt uit wat ik zoek en pakt een pakje brood van de toonbank. Ik had gewoon de verpakking niet herkend…

Nu alleen nog de kopietjes. Hm, dat kan misschien wel lastig worden.Ik loop verder de hoofdstraat door en struikel bijna over het bord van een touroperator. ‘Tourist information and Xerox service’. Terwijl ons permit door een medewerker wordt gekopieerd heb ik een onverwachts leuk gesprek met een zeer ondernemende Bhutanees die me van alles vertelt over de rest van de route naar Tawang, want die heeft hij, heel bijzonder, zelf ook gefietst!

Triomfantelijk loop ik terug naar het hotel. Ik heb alle boodschappen gevonden en ook nog een heleboel waardevolle reisinformatie gekregen. Onderweg koop ik nog een fles Coca Cola voor Eric, want iets beters voor het doorspoelen van een ‘Delhi belly’ dan dat is er niet.

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: If married, divorce speed
——————————————————————————————————————————

Se La bereikt

Op woensdag 25 november hebben wij de Se La pas bereikt (4204 meter). De nacht ervoor hebben Carla en ik gekampeerd bij -10 graden. Mijn schoenen stonden niet goed onder de tent en waren gevuld met sneeuw:-)
Ik had wat last van kortademigheid en een lichte hoofdpijn. Maar verder niet meer symptomen van hoogteziekte.

Hieronder zie je het hoogteprofel van de afgelopen fietsdagen.


——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: Driving left, is the right way
——————————————————————————————————————————

Klein Tibet

Zoals je hebt kunnen lezen viel het niet mee om Arunachal Pradesh binnen te komen. Geen wonder dat vorig jaar grofweg slechts 250 buitenlandse toeristen dit deel van India hebben bezocht.
De redenen om toeristen te weren lopen nogal uiteen. Officieel wil men voorkomen dat de bergstammen te veel in aanraking komen met westerse culturen. Officieus leven deze stammen met elkaar in onmin en maken ze elkaar soms het leven zuur. En bij een interne ruzie wil je geen westerse pottenkijkers hebben.
Een andere reden is dat grote buurman China vindt dat deze Indiase deelstaat bij Tibet, en dus bij China, hoort. In 1962 zijn ze Arunachal Pradesh dan ook binnengevallen.
Tot het rode leger aan de oever van de Brahmaputra stond en zich terugtrok.
Maar eigenlijk geef ik de Chinezen wel een beetje gelijk dat dit deel bij Tibet behoort. Nee, geachte lezer, nu niet meteen een boze brief schrijven, want ik wil hiermee niet zeggen dat ik het eens ben met de Chinese bezetting van Tibet.
Waarom ze daarin wel gelijk hebben is dat Arunachal Pradesh geografisch en demografisch gezien bij Tibet behoort. De mensen die je hier ziet, hebben veel meer gemeen met de Tibetanen dan met de Indiërs. Bovendien is het hier boeddhistisch.
De huidige Dalai Lama was het aanvankelijk met de Chinese visie eens. Hij vond ook dat Arunachal Pradesh een integraal deel van Tibet vormde.
Daar kwam in 1959 verandering in toen hij Lhasa door de Chinese inval noodgedwongen moest verlaten en rechtstreeks naar het nabijgelegen Tawang vluchtte.
De Dalai Lama is niet roomser dan de paus en heeft vorige week -toen hij op bezoek was in Tawang- gezegd dat India en Arunachal Pradesh onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Zijn bezoek leidde tot felle protesten van China dat dreigde met economische maatregelen als de Dalai Lama zijn bezoek niet zou afzeggen.
De Chinese tomatensoep wordt niet zo heet gegeten als dat hij wordt opgediend en ondertussen is alles gesust. Maar hoe vinden de mensen het hier dan?

In Arunachal Pradesh zijn veel legerkampen. Als het rond een uur of vier begint te schemeren, stopt een legertruck en stapt een man met veel strepen uit: “Als jullie willen, mogen jullie in ons kamp overnachten hoor. Dat is maar een klein stukje terug.”
Het is inderdaad maar tien kilometer terug. Maar wel bergaf en dat betekent dat wij twee uur voor niets geploeterd hebben.
“Wij hebben een tent en willen hem graag daar bij die stupa neerzetten.”
“Dat zou ik niet doen hoor. Het is hier erg gevaarlijk met al die honden en ’s nachts daalt de temperatuur tot onder het vriespunt.”
“Ach, daar zijn wij niet zo bang voor hoor. Het enige waar ik bang voor ben is dat er ’s nachts opeens Chinezen voor onze tent staan.”
Hij plukt aan zijn snor: “Maak je daar maar geen zorgen over, die komen hier nooit meer binnen.”

Onderweg raken we in gesprek met een dokter. Hij deelt mijn mening dat Arunachal Pradesh meer op Tibet lijkt dan op India: “Maar vergeet niet dat de mensen hier veel meer met de Indiase cultuur hebben dan met de Chinese. Als ze zelf zouden mogen kiezen, zouden ze zeker voor India kiezen.”

In een Chinees restaurant in Tawang, vraag ik aan de eigenaresse hoe de mensen tegen haar restaurant aankijken. Ze lacht wat besmuikt: “Dit is echt een Indiaas restaurant hoor.”
“Maar het menu is toch Chinees? De aankleding is Chinees en op de deur staat ‘Chainese Restraunt’.” Ze gaat er verder niet op in en het lijkt alsof ze zich eigenlijk schaamt.
Hoe het ook zij, mij hoor je niet klagen. Want wat doet een land met een gebied dat beschermd moet worden? Dat legt geasfalteerde wegen aan, zodat de troepen snel verplaatst kunnen worden. Nu was nog niet alles geasfalteerd, maar toch… Dus Chinese vrienden, bedankt voor de schitterende weg naar Tawang. Dat maakt het fietserleven een stuk aangenamer!

—————————————————————————————————————————–
Waarschuwingbord langs de weg: Don’t mix drinking and driving
——————————————————————————————————————————

Hoogvlieger

Ik ben jaloers op Prins Willem Alexander. Ik zie hem af en toe op het journaal in een helikopter stappen en dan denk ik: “Dat wil ik ook!”
Nu is het zo dat ons schema aardig in de war is door de bandh in Guwahati en omdat de afstanden langer waren dan gedacht. Het schijnt dat je met een helikopter van Tawang naar Itanagar kan vliegen. Dat scheelt weer dezelfde weg terugfietsen over de honderden haarspeldbochten en we winnen een hele week. Maar hoe kom je aan een ticket voor deze vlucht?
Zoals zo vaak in India, spreken ze in het hotel amper Engels.
En als ze al Engels spreken snappen ze ons niet. Dus gaan we naar het Districts Office waar de districts officer zit. Hij is zo’n beetje de burgemeester, maar ook officier van justitie van Tawang. Zijn collega hoort ons aan en handelt heel on-Indiaas. Hij pakt de telefoon en twee minuten later zijn de tickets geregeld. Hij schrijft de naam en het mobiele nummer op van de man die de tickets boekt: “Ga voor de zekerheid morgenochtend even bij de helipad langs.”

De helipad is de ‘landingsbaan’ voor de helikopter. Daar treffen we Mr. Prasad. In zijn notitieboekje heeft hij een lijst met de mensen die vandaag vertrekken. “Meer dan twintig mensen kunnen er niet in de helikopter,” legt hij uit, “maar maandag is er nog ruim plaats. Kijk en uw naam staat er al bij Mr. Shoot.”
“En kunnen de fietsen ook mee?”
“Het maximum gewicht per passagier is 10 kilo, dat zijn de officiële regels. De helikopter van vandaag landt zo, dus ik zou het aan de piloot vragen. Als er plaats is, mag het geen probleem zijn.”
Carla en ik kijken elkaar aan. De piloot? Kun je die zomaar aanspreken?

Met een indrukwekkend kabaal landt een uur later de helikopter.
Een militair legt uit: “Het is een Russische helikopter, want de Russen zijn de enigen die een burgerhelikopter kunnen bouwen die op deze hoogte kan vliegen en die zoveel passagiers mee kan nemen. Weet je trouwens dat een ticket in werkelijkheid 13.000 roepies kost, maar dat de Indiase regering de vlucht subsidieert met 10.000 roepies per persoon? Ze wil dit gebied toegankelijker maken. En als je over de weg van Itanager hier naartoe rijdt, ben je minstens twee dagen onderweg.”
Ah, dus een ticket kost 3.000 roepies, oftewel 45 euro. Dat is een koopje. Een enkeltje Amsterdam-Maastricht met de NS is duurder
“Ja vertel mij wat. Ons heeft het vanaf de grens zeven dagen gekost.”
Mr. Prasad wijst naar een dikke man met een heuse Ray Ban zonnebril en een leren pilotenjack: “Bij hem moet je zijn.” Ja, dat had ik zelf ook al bedacht.
Ik stel mij voor en leg uit dat wij vanuit Guwahati naar Tawang zijn gefietst. Dat helpt, want dat maakt indruk. Hij ziet de fietsen en zegt kortaf: “Ze zijn te groot. Dat gaat niet passen.”
“En als ik nu het voorwiel en voordrager demonteer?”
Hij gaat naast mijn fiets staan, meet met zijn armen de lengte en knikt instemmend. “Ja dan zou het moeten lukken.”
“Dus wij kunnen maandag 30 november met u meevliegen?”
“Ja hoor. Zorg maar dat je met je tassen en gedemonteerde fiets om 11.00 uur klaar staat.”

Als ik Mr. Prasad vertel dat de piloot zijn goedkeuring heeft gegeven, merkt hij op: “Maar hij mag dat helemaal niet beslissen! Dus je kan niet mee.”
Ik zie de bui al hangen: “Mr. Prasad, wat kan ik verder doen om te zorgen dat wij maandag mee mogen?”
Hij kijkt zoekend rond. Ik hoor hem denken: “Kan iemand anders die verantwoording niet nemen? En dan ‘nee’ zeggen, dan ben ik er vanaf. Al die vervelende vragen altijd.”
Hij maakt een aantekening in zijn notitieboekje, haalt zijn schouders op en zegt: “Tot maandag Mr. Shoot.”

“Spannend hoor! Het gaat ons toch misschien lukken” zegt Carla. Het voelt goed, maar toch… Er knaagt iets. Misschien is er maandag een andere piloot? We vliegen via Guwahati en misschien is de vlucht van Guwahati naar Itanagar vol? Misschien hebben we gewoon te veel gewicht bij ons? Als het slecht weer is, kan de vlucht worden gecancelled. Bovenal ben ik nog steeds jaloers op Prins Willem Alexander. Voor hem wordt het geregeld en ik moet heel erg mijn best doen.

——————————————————————————————————————————

Maandag 30 november: Pffff. Het is gelukt!

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: Live and let live
——————————————————————————————————————————

Gevecht tussen tijd en hoogte.

Door de jaren heen heb ik geleerd dat één uur met de auto altijd één dag op de fiets is.
Of het nu bergachtig is of vlak, of het onverhard wegdek of glad asfalt is, deze vuistregel gaat altijd op!
Neem een reisgids over Kenia of Chili. Als er staat dat een auto twee uur over een traject doet, dan is het twee dagen fietsen.
We zijn onderweg naar New Ziro en moeten een pas over van 1750 meter. Ik heb er een hard hoofd in dat we het vandaag redden. Hoe dat zo komt?
Volgens de LP doet een busje er zeven uur over om van Itanagar naar New Ziro te rijden. We hebben al twee dagen gefietst, dus dat betekent dat wij voor de etappe naar New Ziro volgens de altijd geldende vuistregel er vijf dagen over zouden moeten doen.

En er is nog een uitdaging. Mijn horloge geeft zowel de tijd als de hoogte aan. We vertrekken om 7:00 uur en beginnen op 569 meter hoogte. Dat geeft een leuke vergelijking, want ik wil dat de tijd wordt ingehaald door de hoogte. Nu is de stand 7:00 en 569. Om 17:00 is het donker en voor vijven moeten we de pas van 1750 over. Eens kijken of dat gaat lukken!

We rijden het dal uit en de weg stijgt meteen. Het duurt twee kilometer voordat we bij een dorpje zijn met een hotel. En een hotel betekent hier in India niet dat je daar kunt overnachten, maar wel dat je daar iets kunt eten. We bestellen chai en roti. Roti is eigenlijk gewoon een pannenkoek. Ik vraag er een gebakken ei op. De roti met ei krijgen we op een roestvrijstalen bord voorgeschoteld met in een bakje wat groenteprut. De chai laat op zich wachten en zal ook niet meer komen. Er is zojuist een pick-up gestopt met in de laadbak een man of dertig en die bestellen allemaal een thali (rijst met verschillende prutjes). Het is 8:00 en 593.

“Nice couple” roept een vrouw die achterop een motor zit. Als ik even denk ‘waar ben ik nu weer aan bezig’, is er altijd wel weer een Indiër die iets grappigs roept. Het is 9:00 en 684.
De weg slingert langs steile hellingen die zijn begroeid met bamboe, palmen en loofbomen. De bergstammen hier wonen in bamboe hutten op hoge palen met gevlochten muren en daken van palmbladeren of golfplaat. Bij iedere honderd meter stijging stoppen we even en eten iets. Ik heb lekkere mandarijnen gekocht, Dairy milk chocolade en Milkbiki biscuit. Het is 10:00 en 898. De hoogte komt steeds dichter bij de tijd.

Het is 11:00 uur als de tijd is ingehaald door de hoogte. Die is dan 1121. Dat gaat goed.
“Good Exercise!” roept een dikke man vanuit een Maruti-Suzuki.

Maar dan daalt de weg en is het lunchtijd. In hotel Lucky liggen zakjes noedelsoep en we vragen of ze dat kunnen klaarmaken; is weer eens iets anders dan de eeuwige rijst. “Jola nibido”, roep ik want anders gooit de kok er, puur uit gewoonte, scherpe pepers doorheen.
Voor de honderdduizendste keer klinkt het “Where you’re from?” Als ik er geen zin in heb, of als ik mij wel eens misdraag, zeg ik dat ik Duitser ben. Maar Carla geeft het juiste voorbeeld en vertelt geduldig dat wij uit Holland komen. “Achaa” zegt Pradeep instemmend.
Maar dat betekent eigenlijk dat hij geen notie heeft waar Holland ligt. “Oh ja, waar ligt Holland dan?”, vraag ik gemeen. “Bij Zuid Afrika”, zegt hij met een stalen gezicht. Carla duikelt een opblaaswereldbol op uit haar fietstas. Ze blaast hem op en wijst Holland aan. Het is 12:00 tegen 1100. De hoogte is aan het verliezen van de tijd. “Carla, kom op we gaan weer!”

Drie jongens hebben sprokkelhout verzameld en binden dat vast op een driehoek van houten balkjes met daaronder drie grote kogellagers, de wielen. Ze gaan erop zitten, zetten zich af met een stok en roetsjen de weg af naar beneden.
“Save trip!” roept een jongen die bovenop een bus zit tussen de rieten manden met kippen. Ik ben blij dat wij ons lot zelf in handen hebben. Het is 13:00 en 1229.

Een uur later heeft de hoogte de tijd weer ingehaald. Het is 14:00 en 1459. “You’re beautifull” roept een schooljongen naar Carla. Tja, dat kun je van de Apatani vrouwen hier niet zeggen. Die hebben tatoeages op hun gezicht en soms wel erg groot uitgevallen neusdoppen.*

We moeten dan nog 300 meter klimmen naar de pas, maar het gaat redelijk goed. Om 15:00 zitten we op 1627 en om 16:00 zitten we op de Joram-top, op een hoogte van 1745. Joepie we hebben het gered!
We vragen een man, die op de pas met zijn mobieltje van ons een foto neemt, of hij ons wil vereeuwigen. Als Carla mij de foto wil laten zien, krijg ik opeens haast. “Carla, het is tien over vier, over drie kwartier is het donker en we moeten nog zes kilometer!”
“Nou rustig aan hoor. En het is pas zeven over vier.”
Met een gek stemmetje zeg ik geïrriteerd: “… rustig aan hoor, het is pas zeven over vier.” Gelukkig hoort ze het niet.

Die zes kilometers gaan bergaf en op het laatst wordt de hoogte toch nog ingehaald door de tijd. Het is donker, 17:00 uur en 1581. Maar ik vind het niet erg, want we hebben New Ziro gehaald. Wat ik ook niet erg vind is dat de vuistregel voor de eerste keer niet opgaat. Misschien dat ze de weg verbeterd hebben? Of dat de auto’s harder rijden en minder stops maken? Ik heb geen idee.
Maar onthoud; één uur met de auto is altijd één dag met de fiets!

*Dat werd gedaan omdat de Nishi-stam vroeger de beeldschone Apatani vrouwen ontvoerden. Om dat te voorkomen werden deze vrouwen zo lelijk mogelijk gemaakt. En dat is gelukt.

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: Speed is of no concern
——————————————————————————————————————————

Beestjes

Het mooie van het platteland van India is dat je dicht bij de natuur leeft. Heilige koeien, schrale kippen, langharige varkens, allesvretende geiten, jonge katjes en lieve honden lopen er los rond. Voor een stadsmens zoals ik, is dat erg leuk.

Ook ’s avonds ontkomen we niet aan het dierlijk leven. Al onze eerste nacht in een guesthouse lag onze kamer naast de keuken. We waren ons aan het uitkleden en onder de deur door kwam een grote kakkerlak binnensjokken. En daarna nog een. Een echt hele grote! Carla riep er snel iemand bij, en een spuitbus bracht uitkomst. We hebben meteen de binnentent op het bed gezet. De volgende ochtend lagen er vijf grote kakkerlaken nog na te spartelen op de bespoten vloer. Met mijn altijd aanwezige optimisme zei ik nog tegen Carla: “Wees blij dat kakkerlakken niet in groepen leven en geen kuddedieren zijn.”

Carla slaapt met oordoppen in. Ik snap dat niet. Ik heb het wel eens geprobeerd, maar ik had geen enkel idee wat er in mijn omgeving gebeurde en dat gaf mij een onveilig gevoel. En ik miste het ochtendgezang van vogels.

Dus in het line Hotel in Godak vertel ik Carla bij het opstaan wat ik vannacht allemaal hoorde. En dat was nogal wat! “Carla, ik hoorde eerst de fietshelmen op de grond kletteren. Daarna volgde een heftig gepiep en realiseerde ik mij dat het twee vechtende ratten waren. Een kwartier later begon het te regenen en kwamen er nog wat ratten bij.”
Ik hoorde ze door alle gaten in de kamer binnenkomen en pal langs de binnentent rennen die wij uit voorzorg (en uit bangheid) weer hadden opgezet. Maar hoeveel herrie ze ook maakten, Carla sliep aan een stuk door.
Onze kamer lag naast een soort van veranda en daarop sliep vader varken met zijn kroost. Wist je dat varkens ook kunnen snurken?Ik niet, maar nu wel. Het is zo grappig om dat te horen, maar nog leuker om te zien. Toen wij om zes uur opstonden, ging ik pa varken snel bewonderen; het was zo’n geestig gezicht; een log dik varken van anderhalve meter lang en daaromheen zeven biggetjes die op en tegen elkaar aankropen. Als er een even wakker werd, verwisselden ze allemaal van positie en vielen weer in slaap. Tot het echt licht was, toen schoten de biggetjes naar de moeder toe en begonnen lief aan haar tepels te sabbelen. En -ook nieuw voor mij- varkens zijn eigenlijk reine dieren. Deze zagen er in ieder geval brandschoon uit. Leuk weetje: in de taal van de Adi- en de Nishi-bergstammen betekent mijn naam, die hier wordt uitgesproken als ‘Erc’, varken. “Kijk daar heb je weer een Erc”, roept Carla af en toe. Ik moet dan glimlachend aan Karin denken die wel eens verbolgen over iemand zegt: “Wat een varken.”

De Indiërs gaan ook heel praktisch met dieren om. Kippen worden levend met de poten aan elkaar gebonden en zo vervoerd. Een geit wordt in het frame van een fiets gehangen en naar de markt gebracht. Maar daar waar de dieren geslacht worden, maak ik liever een ommetje.
We horen ’s ochtends bij het ontbijt een varken krijsen vlak voor de slacht, een uur later zien we op straat hoe de ingewanden van een andere ‘Erc’ worden verwijderd. Een gans wordt levend geplukt en in en pan kokend water gestopt. Tientallen kippenkoppen liggen op een rijtje in een marktkraam en een man heeft een grote eekhoorn gestrikt. Nee, dan blijf ik liever net zo hypocriet als dat ik als stadsmens altijd was, en koop liever een kipfiletje in een cellofaantje of een ‘Erc’-lapje in een foam bakje.

Naschrift: We spuiten de kamer vaak voordat we gaan eten met een middel tegen vliegende insecten zoals muggen. Ik vermoed dat dit middel niet-vliegende insecten, zoals spinnen en kakkerlakken juist activeert, waardoor deze opeens uit verbogen hoekjes tevoorschijn komen….

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: It is a highway not a runway
——————————————————————————————————————————

(Onderstaand stukje behoort chronologisch gezien meer bovenaan te staan, maar is pas later geschreven)


No guesthouse

Het is eigenlijk een reis in een reis. Van de oevers van de heilige rivier de Brahmaputra op plusminus honderd meter zeeniveau, tot in de Tawangvallei op ruim drieduizend meter hoogte, diep in de Himalaya.
De eerste dag fietsen we pal naar het noorden. Zodra we National Highway 52 verlaten, is de hoofdweg niet meer dan ’n eenbaans landweg. Akkertjes worden verruild voor stukken bos, dan weer voor moerasachtig gebied. Huisjes worden eenvoudiger en geringer in aantal. Bijna elk huis heeft een vijvertje voor de deur. Een paar keer zien we dat mensen daarin hun avondmaaltje vis vangen met kleine netten.
De Himalaya rijst bijna loodrecht uit de Indiase laagvlakte op. Helaas is het mistig en zien we pas aan het einde van de middag de contouren van de eerste bergen.

Zodra we de volgende dag bij het ‘grens’plaatsje Bhalukpong de deelstaat Arunachal Pradesh binnen rijden, stijgt de weg en fietsen we door dicht regenwoud en… blubber. De eerste tien kilometer wordt er op wel twintig plaatsen tegelijk aan de weg gewerkt. De werkzaamheden variëren van het afgraven van bergwanden door grote bulldozers om de weg te verbreden, tot het met de hand graven van tunnels onder de weg door om regenwater door te geleiden. Na het graven van de tunnels worden de betonwanden veelal met de hand gestort. Je ziet dan ook regelmatig een krioelende mensenmassa onder je die, staand op bamboe laddertjes, het beton letterlijk met hun handen in houten mallen gooien.

Omdat de weg zo steil en slecht is, er de hele dag een dichte mist hangt en het licht miezert, komen we niet verder dan dertig kilometer. We stranden rond half vijf in het gehucht Sessa. Het schemert dan al behoorlijk.
“Is hier een guesthouse?”, vragen we aan de nepalese restaurant-houdster.
“No, no guesthouse”, maar we moeten in ieder geval binnen komen voor chai. Dat komt goed uit want door de mist zijn we behoorlijk nat en afgekoeld. Terwijl we aan een warme kop chai zitten zien we haar druk overleggen met wat mensen en dan komt ze naar ons toe.
“You can stay in a local house”, zegt ze met een grote glimlach op haar gezicht,
“come, I’ll show you”.

Verbaasd, maar blij dat het probleem is opgelost staan we op. Het is inmiddels donker geworden. Met de fiets aan de hand en alles wat we aan zaklampen bij ons hebben lopen we achter haar aan langs een rij huisjes waar een enkel peertje sobere ruimtes verlicht. Bij het laatste huisje houdt ze halt.
“You can stay here. Better you put the cycles inside”.
Voor we de fietsen het lage, met palmbladeren bedekte, huisje naar binnen rijden, halen we eerst de tassen eraf. De deur is zo smal dat de fietsen er maar net doorheen passen. En zelfs ik moet bukken om m’n hoofd niet te stoten. De eerste ruimte is een keuken met een laag, uit klei opgetrokken, fornuisje. Links is een doorgang naar een brede gang. Daar kunnen we de fietsen neer zetten. Halverwege de gang is rechts een deur naar de woonkamer annex slaapkamer. Er staan twee bedden met dunne matrassen, een stapel kussens en opgevouwen kapokken ‘dekens’. De wanden zijn afgeplakt met oude kranten en posters van favoriete Bollywood acteurs en actrices. Het ziet er heel knus uit. Het glasloze raampje geeft zicht op de weg en de kieren tussen de grove planken op het rondscharrelend pluimvee onder het huisje.
“This is fantastic”, thank you very much”.
Ondanks dat het huisje er heel schoon uitziet gebruiken we toch onze klamboetent en slaapzakken; je weet maar nooit wat er tussen die kieren allemaal door omhoog kruipt ’s nachts. Nadat we ons een beetje gewassen hebben bij de pomp van het dorp, gaan we terug naar het restaurantje om rijst met dahl en een vegetarisch groenteprutje te eten.

Zodra we de volgende ochtend alle tassen weer op de fiets gehangen hebben, gaan we terug naar het restaurantje van de nepalese voor het ontbijt. We worden, letterlijk, warm ontvangen. We moeten gelijk mee naar de keuken en worden op een bankje bij het grote houtgestookte fornuis neergezet met een kop hete chai. Er wordt al druk deeg gekneed en gerold voor de chapati’s (platte broodjes). De ronde plakjes worden routineus door de nepalese op een gloeiend hete plaat gegooid en om en om gewenteld met een pook. Als de chapati’s beginnen te bollen, pikt ze ze behendig aan de pook en laat ze ze ‘dansen’ op de hete kolen in het vuur tot ze helemaal opgebold zijn. Als ze afgekoeld en weer ingezakt zijn, krijgen we er elk drie op een bord met hetzelfde groenteprutje als gisterenavond. Een geweldig ontbijt voor een fietser!



——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg: On the bend, go slow friend
——————————————————————————————————————————

Weerzien met de Brahmaputra

He he, de bergen zitten er op. Begrijp me niet verkeerd. Het was weer een vreselijk mooie tocht. De Himalaya is in Arunachal Pradesh nog heel groen en vrijwel onaangetast. Het was heel bijzonder om te zien hoe de bergstammen nog steeds in traditionele huizen en gemeenschappen leven.
Maar na vijf weken klimmen en dalen, tienduizenden hoogtemeters te hebben overbrugd, vind ik het voorlopig wel weer genoeg en kijk ik uit naar het laatste deel van onze reis. De laagvlakte van Assam, de theeplantages en het Kaziranga National Park.

We hadden gepland om nog oostelijker te fietsen en daar via een brug de Brahmaputra over te steken.
Maar via verschillende bronnen vernemen we dat er vanaf Pasighat een dagelijkse veerboot over de Brahmaputra naar Dibrugarh, een stuk stroomafwaarts op de zuidoever, gaat.
Nou ja, vanaf Pasighat is een beetje ruim genomen. De boot vertrekt elke dag om 08:00 uur vanaf een aanlegsteiger, Oriamghat genaamd, ongeveer 35 kilometer ten zuiden van Pasighat. Net te ver om ’s morgens even te fietsen want de weg is heel erg slecht vernemen we van diezelfde bronnen. Het is dus of daar kamperen, of vervoer erheen regelen.
Bij hoge uitzondering kiezen we voor de laatste optie en laten ons door een pick-up truck naar Oriamghat vervoeren. Het idee van een boottochtje en een stuk afsnijden spreekt ons wel aan.

We zijn veel te vroeg bij de steiger, maar dat is niet erg. Langzaam zien we het platte land van India ontwaken en in de verte is het geronk van de veerboot al te horen. Nadat de boot heeft aangelegd duurt het nog een tijd voor we kunnen vertrekken want een lading betonijzer moet eerst door twee mannen met de hand gelost worden. Ondertussen wordt vanuit de machinekamer druk gehoosd. Hm, hoe veilig is zo’n veerboot eigenlijk? Je hoort en ziet wel eens wat op het nieuws…

Gelukkig is het geen drukke dag. Het is leuk om te zien wie er nou van zo’n veerdienst gebruik maken. Door een bandh rijden er geen bussen op een stuk van het traject Pasighat – Guwahati. We spreken o.a. een universitair docent landbouwkunde die naar Delhi moet voor zijn promotiepraatje. En een winkeleigenaar die voor zaken naar Dibrugarh gaat. Ook wordt er een grote Canon printer aan boord gehesen voor reparatie in de grote stad.

De boottocht duurt ongeveer zes uur.
We aanschouwen geamuseerd de Indiase manier van doen. Het veer doet zeker wel tien tot vijftien riviereilandjes aan om melk op te halen. Deze wordt in roestige vaten gegoten die open en bloot op het dek staan. De Keuringsdienst van Waren zou hier met heel weinig middelen al heel wat verbeteringen op het gebied van hygiëne kunnen aanbrengen.

Het is een bijzonder weerzien met de Brahmaputra


——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg:
hurry makes worry
——————————————————————————————————————————

Indianenverhalen

Indiaas eten is nogal scherp, dus de belangrijkste woorden voor ons zijn: “Jola nidibo”; niet scherp! Omdat het in de aard van Indiërs zit om niet te geloven dat wij Hindi of Assamees spreken, zwaai ik met mijn handen voor mijn mond alsof er vuur uit komt. Dan moeten ze vaak lachen. Ik benadruk dat de ober ‘jola nidibo’ op zijn papiertje moet schrijven, anders vergeet hij het misschien tegen de kok te zeggen. Soms loop ik toch even mee naar de keuken en herhaal mijn toneelstukje. Slechts één keer vergat ik het. Toen was het eten zo scherp dat het gewoon niet meer lekker was.

In Yang is een inspectionbungalow waar wij willen overnachten, maar de conciërge zal het worst zijn of wij daar slapen of niet.
Hij krijgt zijn salaris toch wel. “You no permission, you no application.”
In lagere-school-Engels en gebarentaal, maak ik duidelijk dat we de tent anders op het grasveld willen opzetten.
Vaak druist dit tegen het gevoel van gastvrijheid in.
Maar nee hoor, hij zegt dat dat niet kan: “no permission.”
Carla en ik zitten op de trap en de schemer valt in. Er bemoeien zich een paar mensen mee en, zoals dat gaat in India, komen er steeds meer mensen bij.
Meestal is er wel een oudere man of een onderwijzer die dan iets regelt, maar dit keer gebeurt er niets.


“What is your name sir?” oefen ik druk uit op de conciërge en schrijf ‘Sankar’ op. Ik laat ons permit voor Arunachal Pradesh zien: “This is my permission.”
Hij pakt zijn mobieltje en brabbelt met iemand die ik vervolgens aan de lijn krijg. In redelijk Engels vertelt dat wij een application (aanvraagformulier) moeten invullen en bij hem langs moeten komen. De caretaker wuift naar de berghelling boven ons: “There!”
Een leraar legt uit dat hij mij moet brengen. De student snapt tenminste dat een vaag gebaar naar een berghelling niet voldoende is voor mij.
Via allerlei kruip-door-sluip-door paadjes lopen we in een half uur naar een kantoor waar ik op een blanco vel een aanvraag indien. Die wordt geaccepteerd, we lopen weer terug naar beneden en Carla en ik kunnen onze intrek nemen.

We hebben lekkere Tandoori gegeten en maken ons op om te gaan slapen.
De receptionist belt: “Can we please have your order for dinner sir?”
“We just had dinner and we loved the Tandoori,” zeg ik.
“Aacha” zegt de receptionist instemmend en hangt op.
Tien minuten later wordt er weer gebeld: “Sir, do you want anything else with your Tandoori?”
Hoe ik ook in mooie Engelse volzinnen uitleg dat wij al gegeten hebben, hij snapt het maar niet.
Zucht. Nou, dan word ik maar heel duidelijk, daar kan ik erg goed in zijn, en zeg; “No dinner!” en hang op.

We hebben onze fietsen geparkeerd voor een theestalletje. Binnen vijf minuten staren dertig man ons aan. We beantwoorden keurig de standaard vragen en vertellen hoe wij heten, waar we vandaan komen en dat wij getrouwd zijn. Dat laatste is niet waar, maar wel zo makkelijk anders gaan ze Carla versieren. Er komen steeds meer mensen bij en de derde, vierde en vijfde keer beantwoordt Carla geduldig alle vragen, want ik weiger dat.
Een dikke, donkere man met een gitzwarte snor en kalend hoofd komt aanlopen en vraagt: “You are on the bike?”
Carla, wetende dat ik een meedogenloos antwoord kan geven, zegt dan snel: “Yes.”
“Where do you come from?” is de volgende vraag.
Voordat ik naar het westen kan wijzen en kan zeggen: “From there”, zegt Carla geduldig: “from Holland.”

In het hotel in Along hebben we ’s ochtends vroeg ons wasgoed afgegeven. Tegen de vriendelijke receptionist leg ik uit dat het vanavond klaar moet zijn.
“No problem, sir.”
“Sure? Because the next morning we have to wear these clothes.”
“Yes yes, no problem sir!”
’s Avonds voor het slapen gaan loop ik bij de receptie langs voor onze kleren, maar dat is zoals mijn onderbuikgevoel al aangaf nog niet terug van de wasserij.
“In the morning”, zegt de vriendelijke receptionist, die vervolgens iets schreeuwt naar een van de kamerjongens.
Als ik de volgende ochtend om zeven uur langs de receptie loop, zeg ik tijdens het lopen: “Laundry ready?” en ik zie de vriendelijke receptionist een kamertje in schieten. Zijn collega zegt dat het nog niet droog is. Met een toon van urgentie zeg ik dat wij zo vertrekken.
Tien minuten later klopt de kamerjongen op de deur met in zijn rechterhand hand de rekening en in zijn linker een plastic tas gevuld met drijfnatte kleren. Het water druipt er nog vanaf. We wringen alles uit, doen wat kleding onder onze bagagenetjes, zodat dat tijdens het fietsen kan drogen, en proppen de rest in een voortas.

We staan voor een poort. Daarachter is een immense tuin met aan de achterzijde het voormalig paleis van een Ahom-koning. De man achter het loket verkoopt ons twee toegangskaartjes voor drie roepies en een kaartje voor het fototoestel voor tien roepies. We rijden de fietsen naar binnen en lopen op het paleis af. De man zegt: “De ingang voor het paleis is aan de zijkant en daarvoor moet je om de tuin heenlopen.”
Omdat de tuin zo groot is, nemen we de fietsen maar weer mee en rijden een stuk om.
Daar is een tweede loket: Twee toegangskaartjes voor honderd roepies. We bekijken de eerste kaartjes beter en zien dat de drie-roepie-kaartjes voor de speeltuin zijn aan de voorzijde van het paleis. Dat had de man wel even kunnen zeggen. Maar voor die twintig cent ga ik niet terug om mijn geld terug te vragen.

Het restaurant van Hotel Indsurya zou om zes uur ’s ochtends open zijn volgens de uitstekend Engels sprekende receptionist. Maar om zeven uur zit de deur van de eetzaal nog potdicht. Als de ober de deur openmaakt en de lichten aan doet, vragen we hoelang het ontbijt duurt. De kok is er nog niet, water opzetten voor de thee, een pan met olie verhitten voor de puri’s, dus dat kan nog wel even duren. De ober begrijpt ons niet en terwijl hij iets onverstaanbaars in het Assamees brabbelt, peutert hij een stuk uit zijn neus.
“Gadverdamme man,” roep ik en trek de arm bij zijn neus weg voordat hij een tweede stukje kan lospeuteren.
“We gaan wel ergens onderweg puri’s eten”, zeg ik. We lopen zonder verder commentaar weg, de man in verbazing achterlatend en zich waarschijnlijk afvragend wat hij verkeerd heeft gedaan.

——————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg:
After Whisky, driving risky
——————————————————————————————————————————

Thee en een vleugje koloniale beleving

We lezen in onze reisgids dat Jorhat de ‘Tea capital’, de ‘Thee hoofdstad’, van Assam is en dat een aantal plantages, ‘Estates’ genaamd, de mogelijkheid bieden om er te overnachten. Onze keuze is gevallen op Sengual omdat dat maar zeven kilometer van hoofdweg 37 af ligt. Als we bellen om een reservering te maken wordt ons verteld dat Sengual verbouwd wordt en helaas gesloten is. Elf kilometer ervandaan kunnen we wel overnachten in een zogenaamd ‘Heritage Hotel’, Thengal Manor. We kunnen daarvandaan dan de theefabriek van Gatoonga Tea Estate bezoeken. Dat blijkt een prima alternatief.

Een verblijf op Thengal Manor is een belevenis op zich. Bij Jorhat verlaten we hoofdweg 37 en slaan een kleinere weg in richting het zuiden.
We fietsen dertien kilometer over een dijkje met aan weerskanten rijstvelden waar boeren nog in de late namiddagzon hun gewas aan het oogsten zijn.
Een duidelijk bord geeft aan dat we een nog kleiner weggetje in moeten slaan en na twee kilometer staan we voor de poort van een ommuurde tuin met daarin een gigantisch koloniaal landhuis uit het begin van de 20e eeuw.

Een bediende komt naar het hek toe om ons binnen te laten. Thengal Manor heeft maar een paar gastenkamers. Het wordt gerund door drie mannen en wat tuinpersoneel. We worden in de mooiste kamer ondergebracht, want ik zie het grote bed terug in een reclamefoldertje en in een boek over thee. We voelen ons even niet in India in deze oase van luxe, met een privé-bediende. En we worden even niet elke keer door vijftig ogen aangestaard. We voelen ons gelijk helemaal thuis als de manager Eric spontaan omhelst als hij Assamese woorden gebruikt om aan te geven dat we geen hete chili’s in ons eten willen.
Opvallend is dat Thengal Manor niet gebouwd blijkt te zijn door een Engelsman, maar door een Indiase zakenman die kennelijk iets had met de engelse koloniale manier van leven. Grappig detail: in een vitrinekast in de eetkamer hangen delftsblauwe tegeltjes met Amsterdamse kerken en grachtenpandjes.

Het is zondag. Helaas is de theefabriek van Gatoonga T.E. dicht. Het is december en laagseizoen in de thee industrie. Het hoogseizoen voor thee is juli/augustus. Dan draait de fabriek zeven dagen per week. Onze gastheer van Thengal Manor heeft de assistent manager van Gatoonga echter zo ver gekregen dat we de fabriek kunnen bezoeken. Met de bediende als gids fietsen we de twaalf kilometer naar de fabriek over kleine weggetjes door landelijk gebied. Op kleine erfjes wordt het stro van de zojuist geoogste rijst verwerkt met behulp van ossen. Mini theeveldjes ,gewoon in de voortuin van huisjes, geven aan dat thee niet alleen maar op grote schaal verbouwd wordt.
Ik voel me een beetje opgelaten als we bij de theefabriek aankomen. Er staan wel zes mensen bij de poort om ons binnen te laten. Het is tenslotte hun vrije dag. We krijgen een privé-rondleiding langs de verschillende stappen die de theeblaadjes ondergaan nadat ze geplukt zijn en voor ze de fabriek als consumeerbare thee verlaten.

Eerst worden ze te drogen gelegd op grote matten waar enorme ventilatoren lucht onderdoor blazen. Als dertig procent van het vocht uit de blaadjes is verdampt, worden ze gekneusd. Tot drie keer toe gaan ze door een mangel en komen er als een soort pasta weer uit. Stap drie is het zgn. fermenteren. De blaadjespasta wordt opnieuw gedroogd d.m.v. lucht die er hard doorheen geblazen wordt. Uiteindelijk mag de thee maximaal 3,2 procent vocht bevatten om niet te bederven. In grote luchtdichte balen van 35 kilo verlaat de thee de fabriek naar een veiling in Guwahati. Van elke honderd kilo versgeplukte blaadjes blijft ongeveer 22 kilo consumeerbare thee over.
Na afloop van de rondleiding laat de assistent manager het verschil in kwaliteit van de thee zien. Die wordt voornamelijk bepaald door de afmeting van het blaadje op het moment dat het geplukt wordt, en maar een klein beetje door weersomstandigheden.

————————————————————————————————————————————
Waarschuwingbord langs de weg:
Speed thrills, but kills
——————————————————————————————————————————

Het vermijden van de onzekerheid en de beweging van het leven

Hoe ver ga jij met het plannen van je vakantie? Ga je vooraf achtergrondinformatie opzoeken? Neem je een reisgids mee en heb je hem al in huis? Plan je iedere dag of laat je alles open? Staat je route vast of is hij nog open? Of staat je route al in je GPS? Boek je hotels van tevoren? En heb je op internet de menu’s van de hotels al bekeken? Heb je genoeg reserveonderdelen mee voor je fiets? En heb je alle vaccinaties waarmee je wordt bang gemaakt?

De meeste fietsers die ik ken proberen hun reis zo goed mogelijk voor te bereiden. Carla vormt daarop geen uitzondering.
“Waar gaan we dit jaar naartoe?” vroeg ikdrie jaar terug aan Carla. Het was haar droom om van Santiago naar Ushuaia te fietsen en daarin ben ik meegegaan. Ze had alle verzamelde informatie in een Excel sheet gezet, dat allengs steeds meer uitdijde. Het gaf Carla zekerheid, maar voor mij haalde dit het ontdekkingsreizigergevoel weg. Ik wist waar we moesten vrijkamperen, waar we eten konden kopen en waar we geld konden pinnen. Maar het was een mooie droom. Maar dit keer wilde ik weer op zoek gaan naar het ontdekkingsreizigergevoel.

Als je veel zelfstandig hebt gereisd, zijn er altijd plekken waar je om de een of andere reden niet naar toe kon. Omdat het niet mocht, omdat er een opstand was of door weerstomstandigheden. Ik heb zo een aantal plekken op mijn verlanglijstje staan waar ik nog naar toe wil. Een ervan was de Indiase deelstaat Assam. Ik had een bericht gelezen dat je daar nu zonder speciaal permit in mocht en dat je waarschijnlijk zelfs met een speciaal permit de ontoegankelijke deelstaat Arunachal Pradesh mocht bezoeken. Maar dat dat speciale permit alleen via een reisorganisatie geregeld kon worden, als dat lukte. Oei, dat was voor Carla een onzekerheid.
Gedetailleerde kaarten van Assam en Arunachal Pradesh zijn onvindbaar. Dus afstanden en hoogtes zorgden voor nog meer onzekerheid. Overnachtingsplekken stonden voor de grote steden weliswaar in reisgidsen, maar wij zouden voor een groot deel in dorpjes moeten overnachten. Of anders de tent opzetten.

Als gevolg van al dat gepionier van mijn persoontje, kregen we pas vlak voor de grens met Arunachal Pradesh ons permit. Afstanden, stijgingpercentages, kwaliteit van het wegdek en hoogtes van de passen vielen tegen, met vertraging tot gevolg. Een helikoptervlucht die was volgeboekt noodde ons tot twee dagen vertraging. En zelfs vlak voor vertrek hadden we geen garantie dat we mee mochten en wisten we niet zeker of we met het tweede stuk ook mee konden vliegen.
En dan de hotels? Die waren er meestal niet, maar wij konden soms in Inspectionbungalows’ overnachten. Carla vond het vrijkamperen hoog in de bergen prima, maar in lager gelegen gebieden heerst de jungle. Ze heeft het niet zo op junglebeesten zoals slangen, spinnen en andere insecten. Daardoor zijn we tot twee keer toe in het pikkedonker doorgefietst om een dorpje te bereiken. Ik had dan liever de tent opgezet. Met de rits dicht is er in mijn optiek niets aan de hand.

Mijn ontdekkingsreizigergevoel is deze tocht weliswaar goed aan zijn trekken gekomen, maar Carla werd er niet altijd gelukkig van. Vrijkamperen in de jungle, de onzekerheid van het bereiken van een dorpje door de wisselende kwaliteit van het wegdek of hoogte gegevens van de bergen maakten het voor haar zwaar. Het liefst zou ze deze onzekerheden vermijden.

“Carla, volg de beweging van het leven” zei ik tegen haar. “Je kunt van alles plannen, maar het gaat bijna nooit precies zoals je hoopt. Kijk uit naar de mooie dingen die gaan komen, maar geniet vooral van het moment. De tegenwoordige tijd wordt in het Engels ’the present’ genoemd. En ‘a present’ is een cadeau. En die parallel is er niet voor niets. Vandaag is een cadeau.”

Nu droom ik nog van één land waar ik heel graag wil fietsen. En dat land heet Madagaskar.
Als we daar willen gaan fietsen zullen we veel moeten vrijkamperen in een omgeving waar dieren leven zoals schorpioenen, spinnen en slangen.
Maar ach. Mocht ze dat niet niet willen, dan blijft er altijd één bestemming over waar ik van kan blijven dromen. En ook dat hoort bij de beweging van het leven.

———————————————————————————————————————————

Weetjes

  • We hebben beide één lekke band gehad.
  • Voordat we ’s ochtends onze kleren aantrokken, schudden we alles uit.
  • Vaak ontbeten we bij een theehuisje langs de weg met puri’s en groenteprut.
  • Ontbijt en lunch kosten gemiddeld 50 roepies (75 eurocent). Voor twee personen.
  • Eén keer bellen betekent: “Rij je nog achter mij?” Twee keer bellen betekent: “Ik ben gestopt.”
  • De Ulfa (bevrijdingsleger van Assam) en Kerstmis hebben twee dingen gemeen. Je leest erover in de kranten, maar in het dagelijkse leven merk je er niets van.
  • De hoogtemeter op mijn kilometerteller, is het klokje rond gegaan. Ik heb in de drie jaar dat ik hem heb, dus meer dan 99.999 meter geklommen.
  • Ik liet mij om de dag scheren voor 10 roepies (15 eurocent). Inclusief hoofdmassage.
  • Bij het verlaten van onze hotelkamer, kropen we op de knieën rond om te kijken of er niet iets van ons onder het bed was gerold. Je wilt niet weten wat voor een viezigheid je tegenkomt.
  • Ik kreeg elke dag 2 roepies zakgeld om twee kauwgompjes te kopen.
  • Het avondeten koste gemiddeld 400 roepies (6 euro) voor twee personen.
    Cola was vaak niet verkrijgbaar. Bij een dagtemperatuur van 25 graden is dat voor veel Assamezen te koud.
  • Carla maakt de wc-bril altijd schoon met wetties.
  • De douche en wc-pot staan in India in een en dezelfde ruimte, en van een douchegordijn hebben ze nog nooit gehoord in India. Dus als je douchet wordt de wc-bril zeiknat.
  • Ik vergat steeds de wc-bril omhoog te doen bij het douchen of mandien en Carla klaagde.
  • Het nationale vrachtverkeer mag in Assam pas ’s avonds na 20:00 uur over de wegen rijden. Daardoor was Assam een fijn fietsgebied.
  • Ik houd van films die zich in de toekomst afspelen. Voor 35 roepies hebben we de DVD van de film 2012 gekocht. Wat een beroerde film zeg! Nee, dan was Avatar honderd keer beter.
  • Als je je fiets met tassen niet op slot zet en achterlaat onder het wakend oog van een portier, dan kun je later op je GPS de rondjes zien die hij met je fiets heeft gereden.
  • We hebben twee weken lang niet kunnen douchen. Wel kregen we soms een emmer met warm water.
  • Gelukkig hebben Carla en ik geen last gehad van de Delhi Belly. Dat scheelde veel toiletpapier.
  • We stonden iedere dag om 6:00 uur op. Behalve op onze rustdag, dan sliepen we uit tot maar liefst 7:00 uur.
  • Vorig jaar mocht ik van Carla geen baby-guanacootje meenemen. Dit jaar mocht ik geen schattig Singapore Airlines stewardesje meenemen. Tjonge, tjonge, ik mag ook nooit iets.

—————————————————————————————————————————–

Deel deze pagina met anderen