Wereldfietsen voor semi-gevorderden: Iza en Léon in Indonesië
Naast Eric en Carla zijn er nu nóg twee medewerkers van de Vakantiefietser die samen op fietsvakantie gaan: Iza en Léon. Op deze pagina lees je hun reisverslag.
Deel 1: het plan
‘Niemand neemt het jullie kwalijk als jullie uiteindelijk gewoon twee maanden in een resort gaan zitten hè’, aldus de huisgenoot van Iza, toen we vertelden dat we die twee maanden vakantie in Indonesië al fietsend door het land zouden trekken.
Misschien moeten we ons eerst even voorstellen: Wij zijn Iza (te herkennen als fietser in het rijstveld) en Léon (te herkennen aan de fiets met pasta). 22 en 26 jaar. Allebei student in Amsterdam. Beide werken we al jaren bij de Vakantiefietser, in de Amsterdamse Jordaan. Deze winkel, de naam zegt het al, is gespecialiseerd in het reizen per fiets. Iedereen die bij de Vakantiefietser in de winkel werkt, heeft ook werkelijk over de wereld gefietst. Dat doen we nog steeds, bijvoorbeeld bij het jaarlijkse bedrijfsuitje. Dan trekt het personeel van de Vakantiefietser per fiets naar verre oorden (denk aan India, of zelfs Friesland). Maar ook individueel gaan de personeelsleden regelmatig op fietsvakantie. Velen van ons zijn dan gebonden aan ander werk of schoolvakanties. Dit jaar rondden wij onze studie af en daardoor konden we langer weg. Bij de Vakantiefietser kun je dan gelukkig prima de vraag stellen: “Mogen wij twee maanden gaan fietsen in Indonesië?” En dat mocht.
Elke reis heeft nieuwe uitdagingen
Zo komt het dat wij ons nu voorbereiden op een grote tocht door de tropen, per fiets. We nemen redelijk wat fietservaring met ons mee. Iza heeft veelvuldig met haar ouders in uiteenlopende landen gefietst en gereisd. Léon heeft voornamelijk tochten door Europa gemaakt. Indonesië is zeker niet nieuw voor Iza, die zelfs al eens op Bali heeft gefietst, 11 jaar geleden. Maar toch brengt elke reis weer nieuwe uitdagingen met zich mee. Zo gaan we voor het eerst met zijn tweeën op reis. Daarnaast reizen we naar afgelegen locaties, waar malariamuggen en (huis)dieren met hondsdolheid de dienst uitmaken (als we de goedbedoelde waarschuwingen mogen geloven). Al deze uitdagingen horen natuurlijk bij het reizen en spreken tot de verbeelding.
Ervaringen delen
Aangezien we allebei houden van fotograferen en schrijven, houden we een reisverslag bij, waarin we onze ervaringen delen. In ons reisverslag zullen we onze belevenissen op de fiets beschrijven. Daarin komen niet alleen de specifieke gebeurtenissen aan bod, maar ook de algemene uitdagingen waar de reizende fietser tegenaan loopt, zoals het vliegen met de fiets, het inpakken van de fiets, het repareren van de fiets en het fietsen met de fiets in het niet-Nederlandse verkeer. Als het goed is, wordt dat leuk om te lezen en heb je er ook wat aan, als je zelf zo’n reis gaat maken.
Indonesië: start in Bali
Maar eerst, de reis zelf. Toen wij elkaar vroegen waar je het liefst (weer) eens zou gaan fietsen, kwam Indonesië al snel als bestemming naar voren. ’s Werelds grootste eilandstaat biedt nogal wat mogelijkheden voor fietsen, maar afstrepen gaat snel: Java is te druk, Sumatra te moeilijk, Papoea en Kalimantan zijn te ver buiten de gebaande paden voor onze eerste reis, dus Sulawesi en de kleine Soenda-eilanden (Bali, Lombok, Nusa Tenggara) blijven over. Het lijkt er op dat we eerst tien dagen in quarantaine zullen moeten. Daarom besluiten we uiteindelijk om het onszelf makkelijk te maken en naar Bali’s Ngurah Rai te vliegen, één van de twee luchthavens in Indonesië die in de winter van 2022 wordt opengesteld voor buitenlandse toeristen.
Vervolgens: Lombok, Sumbawa, Flores, Komodo
Vanaf Bali moeten we verder en het avontuur trekt onze aandacht richting Lombok (het onontdekte Bali) en Sumbawa (het onontdekte Lombok?). Vanaf daar kunnen we verder naar Flores en Sumba. Flores ken je misschien van de Floresmens, een aparte menssoort, bekend als Homo Floresiensis. Die zullen we er echter niet meer tegenkomen, want die kwam naar verluid ongeveer vijftigduizend jaar geleden op Flores voor. Ook kan je vanaf Flores naar het eiland Komodo reizen. Daar komt de welbekende Komodovaraan voor. (Van Iza mag Léon niet over allerlei feitjes uitweiden in dit verslag, maar dat is nou eenmaal zijn favoriete bezigheid.)
Tot slot: Sumba
Tot slot biedt Flores toegang tot het eiland Sumba, iets ten zuiden van de andere kleine Soenda-eilanden. Op Sumba komen niet zoveel mensen. Er zijn zeker geen fietsroutes. Dat spreekt ons wel aan en daarom is dit het voorlopige doel van onze reis. Uiteindelijk brengt de fiets (en de veerboot) ons ook weer terug naar Bali. Op Bali treffen we als het goed is weer een fietsdoos aan, zodat we met fiets en al hopelijk na 72 dagen weer terug naar Amsterdam kunnen vliegen. Je hoort van ons!
Deel 2: het vertrek
‘Opnieuw stonden vliegreizigers op Schiphol vandaag urenlang in de rij.’
Ons vertrek nadert. De NOS kopt al een week lang over de gekte op Schiphol Airport. Het personeelstekort bij de beveiliging en de bagageafhandeling zorgt voor lange wachtrijen, geannuleerde vluchten en veel omboekingen, omdat passagiers hun vlucht dreigen te missen. Hoewel we pas om 21.00 uur ’s avonds hoeven te vliegen, maken we ons toch een beetje zorgen.
Toen wij besloten naar Indonesië te reizen was het land nog grotendeels gesloten. Met een visum kon je naar twee luchthavens in Indonesië vliegen: Denpasar (Bali) en Jakarta. Het aanvragen van een visum is een van de vele aanpassingen die gedaan zijn ‘tijdens’ de Covid-19-pandemie. Tot maart moest elke reiziger zelfs nog tien dagen in quarantaine, in een speciaal aangewezen quarantaineresort, waar je met andere reizigers verbleef in een Covid-19-bubbel. Voor een meerprijs mocht je gebruik maken van het zwembad… Hoe dichter bij ons vertrek, hoe meer versoepelingen er gelukkig worden aangekondigd. Indonesië opent zich langzaam weer voor toeristen. Later meer hierover…
Vertrek vanaf Schiphol
Op de dag van vertrek hebben we alles tot in de puntjes voorbereid, althans dat hopen we. ’s Ochtends pakken we de laatste spullen in, fietsen nog even langs de boekwinkel voor de Lonely Planet en drinken nog ons, voorlopig, laatste kopje koffie in Amsterdam. Halverwege de dag bellen we de eigenaar van het taxibusje wat ons naar Schiphol brengt, of het tóch nog een halfuurtje eerder zou kunnen. We arriveren uiteindelijk ruim 4,5 uur voor vertrek op Schiphol en daar zien we een bijna verlaten vertrekhal. Na wat rondvraag komen we, met fietsdoos en al, bij de juiste incheckbalie. De KLM heeft een hele checklist voor reizigers, die ze zorgvuldig afwerken voordat je een boardingpass krijgt. Of we de Indonesische Covid-19 app, Peduli Lindungi, wel geïnstalleerd hebben, of de fietsen wel betaald zijn en met wat voor visum we Indonesië eigenlijk binnen willen gaan komen. We mogen uiteindelijk langs de incheckbalie en worden gesommeerd na de douane naar een gate te gaan waar ze nog eens een checklist af willen werken. De douane gaat vlot. We worden doorverwezen naar een volgende gate, waar dan zowaar een vliegtuig zou moeten staan. Met alle voorzorgsmaatregelen die we genomen hebben, zitten we uiteindelijk ruim twee uur van tevoren bij de gate. Dan nog maar een nieuw boek kopen.
Aankomst in Denpasar, Bali
Na zestien uur vliegen landen we in Denpasar, op Bali. Een vochtige hitte komt ons tegemoet in de sterk verkoelde aankomsthal. We moeten heel wat regelen op het vliegveld. Er is geld nodig, een visum, we moeten langs de douane en we moeten onze fietsen zien te vinden. Iza is als eerste door de paspoortcontrole heen en ziet het karretje voorbij komen waar de fietsdozen op liggen. Het karretje wordt midden in de aankomsthal neergezet. Alles ziet er op het oog goed uit, al is een van de twee dozen open gegaan. De douane wil ze wel graag nog inspecteren. Ze vinden het geweldig dat we op de fiets zijn en helpen ons maar al te graag met het openen (en weer dichtplakken) van de dozen.
We worden opgepikt door twee chauffeurs. Een van de twee rijdt onze fietsen. De ander brengt ons met de bagage. De dozen worden opgestapeld in een laadbak gelegd en de chauffeur wil instappen. We vragen of hij misschien ook een touw heeft, zodat onze fietsvakantie niet op de eerste avond eindigt. Na een klein uurtje rijden arriveren we bij ons guesthouse. De fietsen zijn er al. We geven onze chauffeur per ongeluk veel te veel fooi, omdat we de kleuren van de briefjes nog niet kennen, maar ach, het komt vast goed terecht. Ruim 26 uur nadat we vertrokken richting Schiphol zijn we aangekomen op Bali. We zoeken wat te eten en gaan snel slapen.
Nasi Campur
De eerste dagen wennen we aan Indonesië, of eigenlijk aan Bali. We slenteren wat rond en komen erachter dat we op een hippe plek zitten. De Lonely Planet gidst ons naar een warung, waar we onze eerste nasi campur voorgeschoteld krijgen. Nasi campur staat in Nederland bekent als nasi rames. Het is een gerecht met interessante culturele roots. Nasi campur komt van oorsprong uit de Tweede Wereldoorlog, toen gevangenen in Indonesië een soort ‘rijsttafel op één bord’ voorgeschoteld kregen. Van daaruit is het naar Nederland gebracht, waar het in restaurant Oud-Indië in Den Haag op het menu stond. Vanuit Nederland is het gerecht teruggebracht naar Java en van daaruit verspreid over de archipel. Nu is nasi campur bijna in elke warung langs de straat verkrijgbaar. Het bestaat meestal uit rijst, tempeh goreng, pittige sayur en wat kip.
Fietsen voor je koffie
Onderdeel van het wennen aan Indonesië is dat we moeten gaan fietsen. We besluiten als eerste fietstocht richting een van Bali’s bekendste zee-tempels te fietsen. Pura Tanah Lot. Deze zee-tempel is populair en daarom doen wij ons best om er voor twaalf uur te zijn. We trappen flink door, aan de linkerkant van de drukke weg, terwijl de rest van het verkeer om ons heen laveert. We arriveren bij een totaal verlaten parkeerterrein en zijn gast nummer 7 en 8 voor de dag, zo lijkt het. De straatverkopers zijn zelfs nog te slaperig om ons te vragen iets te kopen. We volgen getrouw het bordje ‘Great view of temple’, en komen langs een heel stel gesloten verkooppunten voor souvenirs. Dan zien we een bordje staan, kopi luwak. Op een tafeltje in het midden van het café zitten drie luwaks, civetkatten. Deze dieren staan bekend om de heerlijke koffie die je kunt maken van de uitwerpselen, aangezien deze katachtigen in het wild vruchten van de koffieplant eten. De koffieboon wordt in de maag van de luwaks gefermenteerd en krijgt zo een unieke smaak. De eigenaar van de tent vraagt ons of we koffie willen, we besluiten er een te delen en zodra we het cafeetje betreden beklimt een van de luwaks Iza. ‘That is Johnny’, zegt de eigenaar. ‘Johnny Depp’. De luwaks kunnen met lichte dwang steeds op hun tafeltje worden gehouden. Ze zijn zo tam als het maar kan. Aan de andere kant van de ruimte hangen twee gigantische vleermuizen. Vleerhonden. Ook zij eten koffiebonen, aldus de eigenaar. Eigenlijk heeft alles hier met koffie te maken, legt hij ons uit. Er staan zelfs kleine koffieplantjes.
‘Great view of temple’
Het bordje ‘great view of temple’ blijkt een goed geplaatste halve waarheid, die je vooral de gelegenheid biedt souvenirs te kopen (en luwak koffie). We keren op onze schreden terug en besluiten dat het tijd is om te vertrekken. Onze eerste fietsdag voelt geslaagd. Ondanks dat automobilisten en scooterrijders als maniakken over de weg schieten, is iedereen gewend om voor een sepeda uit te wijken. Soms krijgen we een meter, soms een kwart meter, maar altijd genoeg.
Na twee dagen gaan we dan echt op pad. Eerste bestemming: Ubud. In het volgende verslag lees je meer over onze indrukken van Bali vanaf de fiets.
Deel 3: Lombok
Na ons eerste fietsavontuur verblijven we nog een paar dagen op Bali. We fietsten naar Ubud, het hippe middelpunt van Bali. Thuishaven van de digital nomads. Van daaruit fietsten we nog een kleine week richting de boot naar Lombok. Later volgen meer van onze indrukken op Bali. Onze reis eindigt op Bali en we zullen dan uitgebreid dit eiland verkennen.
Boot naar Lombok
Vanuit de havenstad nemen we de boot naar het zuidwesten van Lombok. We arriveren daar na een overtocht van vier uur. We zijn benieuwd naar Lombok. De rustige versie van Bali, zoals sommigen zeggen. Als we de haven binnenvaren horen we de minaretten al door de late middaglucht schallen… Het is al laat als we aankomen, dus we gaan op zoek naar onze overnachtingsplek. We hebben de Sunset Hideaway geboekt. Die blijkt dan ook goed verstopt te liggen, aan het einde van wat nauwelijks nog een pad mag heten. We zitten midden tussen de mangrove, samen met de muggen en de eigenaresse, die bij afwezigheid van haar man blij is dat haar drie nogal lome en dikke honden er zijn om naar alles te blaffen wat los en vast zit.
Visum aanvragen
Onze eerste missie op Lombok is het verlengen van ons visum, dat in eerste instantie 30 dagen geldig is. De volgende dag vertrekken we daarom netjes gekleed richting de Imigrasi in Mataram, de hoofdstad van Lombok. We krijgen een bezoekerspas, worden naar een speciale afdeling gebracht en een jongeman van de Imigrasi doet ons het proces uit de doeken. “Op dag 1 vullen jullie een formulier in met je gegevens. Op dag 2 komen jullie terug en dan leveren jullie ons documenten aan: kopieën van paspoorten, huidige visa en vliegtickets waarop staat dat je Indonesië op tijd zult verlaten. Op dag 3 maken we een pasfoto. Dan duurt het zeven dagen voordat het nieuwe visum voor jullie klaarligt.”
We kijken elkaar even aan, dit is niet wat we gehoopt hadden. Nu moeten we bijna tien dagen wachten en ook nog eens drie dagen in de buurt van Mataram blijven, terwijl we daar eigenlijk niet zoveel te zoeken hebben. Gelukkig komen we enigszins voorbereid. We hebben alle documenten al bij ons en we hebben zelfs pasfoto’s laten maken. De documenten accepteren ze, maar voor de pasfoto’s moeten we toch echt terugkomen de volgende dag. We fietsen dezelfde dag nog een stuk verder, de hoofdstad uit, en zullen morgen dan maar terugkomen voor de pasfoto’s.
Eiland rondfietsen
We hebben nu veel tijd op Lombok. In eerste instantie dachten we op de heenweg noordelijk het eiland over te steken en op de terugweg via de zuidelijke kust terug te fietsen. We besluiten in deze 10 dagen het eiland rond te fietsen en te kijken hoe ver we komen. Eerst gaan we naar de paradijselijke Gili-eilanden. Hoewel daar niet veel te fietsen valt (het is nogal zanderig en je bent binnen een half uur rond), is het wel een goede plek om te snorkelen en zeeschildpadden te zien! Het enige nadeel is dat die boot eigenlijk alleen gaat als ‘ie vol zit. Daar kun je niet zo goed op anticiperen. Nadat we ’s ochtends vroeg onze pasfoto hebben laten maken fietsen we door naar de haven waar de boot gaat. We moeten twee uur wachten, maar met fiets en al arriveren we uiteindelijk op Gili Meno, het meest rustige eiland van de drie eilanden.
Gunung Rinjani
We besteden twee volledige dagen hier voordat we verder reizen langs de noordkust van Lombok. Via de noordkust klimmen we omhoog naar Senaru, een dorp op de flank van de een na hoogste vulkaan in Indonesië: Gunung Rinjani. Veel vulkanen in Indonesië kun je beklimmen, maar vaak is dit een hele tocht. Voor de Rinjani worden meerdaagse tochten aangeboden, waarbij ‘porters’ je bagage dragen, je een tent huurt en er eten voor je wordt gemaakt. Op de een of andere manier schuurt dat bij ons als fietser. We zijn misschien te veel gewend om onze eigen zaken te verzorgen. We willen proberen zelf naar de kraterrand van de Rinjani te klimmen. Dat kan in één dag.
Verkeerde weg
Om in Senaru te komen, moeten we wel een stuk omhoog met de fiets. Senaru ligt zeshonderd meter boven zeeniveau. Langs de kust van Lombok loopt de hoofdweg en die willen we het liefst zo snel mogelijk verlaten. We besluiten wat eerder het binnenland in te duiken, om vervolgens zigzaggend langs kleine dorpjes richting Senaru te fietsen. De bewoners van deze dorpjes staan bekend als de Sasak. Ze hebben een geheel eigen cultuur, die los staat van de Balinese en Javaanse cultuur, ook al hebben beiden Lombok in het verleden lang overheerst. De weg wordt meteen een stuk rustiger, maar ook een stuk minder verhard. Al snel stijgen we door het regenwoud omhoog, over steenslag en aangestampte klei. De paden zijn steil en mensen zijn stomverbaasd als ze ons zien. Na een aantal uren komen we langs een huis van waaruit een man roept, mau ke mana? Ofwel: waar willen jullie heen? Senaru, zeggen we. Hij gebaart dat we verkeerd gaan, daar omhoog is niks. Iza ziet op de kaart dat we een afslag gemist hebben. We bedanken de man en dalen een stukje af opzoek naar een pad. Al snel realiseren we ons dat er helemaal geen pad kan zijn, het enige wat we zien is een vallei van ruim honderd meter diep, die ons scheidt van het wegennet wat omhoog loopt naar Senaru. Een snelle blik op de kaart doet ons realiseren dat we er ook op geen enkele wijze kunnen komen. De paden bestaan simpelweg niet. We moeten helemaal terug naar de kustweg en helemaal opnieuw omhoog klimmen. Tegen het donker arriveren we, gesloopt, in Senaru.
De hemelse vallei van Sembalun
De volgende dag besluiten we toch verder te fietsen. In ons volgende reisverslag kun je verder lezen waarom. We vertrekken vroeg naar Sembalun, een bijzondere vallei ten oosten van de Gunung Rinjani. Om daar te komen moeten we wel, wederom, klimmen. Van zeeniveau naar 1100 meter. Onderweg komen we weinig tegen. Het is snikheet, de zon brandt. Restaurantjes of warungs zijn nergens te bekennen. Na de zoveelste sectie haarspeldbochten, die ons met meer dan 15% doen stijgen, stuiten we eindelijk op een bord: Restaurant, view point, karaoke, sound system. Léon neemt een kijkje en ziet in de verte, 100 meter van de weg af, een gebouw, waar een enorm kabaal uit komt. We gaan erop af en vragen of er makan is, eten. Nasi goreng? Vraagt een mevrouw terwijl de muziek zachter wordt gezet, ja, baik. Nadat we de hele dag nog geen eten zijn tegengekomen, smaakt de nasi goreng heerlijk. Als ze ons aanbieden om karaoke met ze te zingen besluiten we echter dat het de hoogste tijd is om verder te gaan.
Kopi dan stroberri
De vallei van Sembalun, onder aan de vulkaan, is extreem vruchtbaar en wordt ingesloten door bergtoppen aan alle kanten. Het klimaat is koel, de homestays hebben niet eens een airco of fan. De meeste locals dragen winterjassen… Het blijkt wel ideaal om aardbeien en koffie te verbouwen. Dat is dan ook wat iedereen doet. We strijken neer bij een cafétje: kopi dan stroberri. Dat hoeven we niet voor je te vertalen. Het wordt gerund door een jonge jongen, die ons zijn eigen gebrande koffie kan schenken op welke manier we dan ook willen. Terwijl wij aan de koffie beginnen, gaat hij in zijn tuin aardbeien voor ons plukken. Van het huis. We betalen toch.
Bad boys van het zuiden
We dalen af naar het zuiden van Lombok. Iemand vertelde ons in het noorden van Lombok al, dat er in het zuiden alleen maar bad boys wonen. Toen we dit hoorden, deden we het als vanzelfsprekend af als onzin, maar nu het zuiden nadert merken we toch dat er verschillen zijn met het relaxte noorden van het eiland. Er wordt harder en aanhoudender naar ons geroepen. Kinderen hebben geleerd om ‘Hello Mister’ (tegen zowel Léon als Iza) of ‘money, money’ te zeggen, of hun middelvinger op te steken. Eerst is dat nog wel grappig, maar als het einde van de dag nadert, wordt het vermoeiend.
Op naar Sumbawa
We zijn 10 dagen verder en halen onze paspoorten weer op. We mogen nog 40 dagen blijven. Nu we het visum hebben, willen we zo snel mogelijk koers zetten naar Flores. We hebben echter geen zin meer om over de hoofdwegen op Lombok te fietsen: we zijn moe van de bad boys. Onze homestay wil ons met fietsen en al wel naar de haven brengen, helemaal aan de andere kant van Lombok. Gelukkig is Lombok niet groot en reizen we in twee uur de luttele 84 km over de hoofdweg en bereiken we de haven van Labuhan Lombok. We stappen op de boot naar Sumbawa. Tijd voor een nieuw eiland en een nieuw avontuur.
Deel 4: Sumbawa en het eten in Indonesië
Daar zijn we weer! Vanaf Flores willen we je wat meer vertellen over ons avontuur op Sumbawa. Op onze paklijst voor deze reis stond geen gasbrandertje. Voor ons eten zijn we daarom altijd afhankelijk van het aanbod onderweg. Léon voelt zich veilig als hij in zijn Santos Alleshouder een blik kikkererwten en een blik kidneybonen heeft zitten, voor noodgevallen. Maar verder hebben we meestal alleen wat fruit en wat koekjes bij ons. De resterende drie maaltijden van de dag eten we bij de homestays waar we overnachten, of bij de warungs, de lokale eettentjes. Een van de uitdagingen deze reis is dat wij vegetarisch eten. De meeste snacks en maaltijden, bevatten echter vlees. Op Bali hebben ze bijvoorbeeld overal babi guling (speenvarken), en op Lombok mogen ze dat juist helemaal niet eten, daar hebben ze saté kambing (geit aan een stokje).
De Indonesiërs eten zelf bij de vleet nasi goreng. De klassieke gebakken rijst. Op Bali en Lombok is dit vaak redelijk uitbundig gevuld met groenten. Er komt ook bijna altijd een gebakken ei bij. Bali is bovendien dé plek om bij hippe tentjes vegan of plant-based te eten. Ook op Lombok is er uitgebreid keuze voor vegetariërs, met name onder de heerlijke traditionele gerechten.
Een nieuw avontuur: eiland nummer drie
Na drie weken is het tijd voor ons derde eiland: Sumbawa. Na het toeristische Bali en Lombok belooft dit andere koek te worden. Het is een eiland waar niet veel toeristen komen, alleen wat surfers. Iedereen beschouwt Sumbawa als een eiland wat overbrugd moet worden, om bij Flores te komen. Er is dan ook maar één weg van belang over Sumbawa: de Trans Sumbawa Highway. Daar gaat al het verkeer overheen: vrachtverkeer, bussen, auto’s, scooters en nu dan twee fietsen. De meeste toeristen nemen een langeafstandbus vanaf Lombok die ze simpelweg naar de boot naar Flores brengt.
De Trans Sumbawa Highway loopt over relatief vlak terrein en het is een goede weg, mede dankzij investeringen van de Australische overheid (aldus de borden langs de weg). De bussen over Sumbawa kunnen daarom snel doorrijden en grote afstanden afleggen. Daardoor ontstaat er een probleem voor ons fietsers: de gemiddelde afstand tussen twee overnachtingen is meestal veel meer dan honderd kilometer. Daartussen lijken op het eerste gezicht helemaal geen overnachtingen te liggen. Zou er wel wat te eten zijn?
Eerste indruk
Wanneer we aankomen met de boot vanaf Lombok is het nog vroeg. We hebben het plan om een klein stukje te fietsen tot de eerste overnachtingsplek. Een uur later zijn we er al. Het is half twee, de dag is nog jong, we besluiten dat we wel wat verder kunnen fietsen. De eerstvolgende overnachtingsmogelijkheid bevindt zich 58 kilometer verderop. Een prima doel voor de dag. Eind van de middag arriveren we bij het hotel. Het blijkt onze duurste hotelovernachting tot nog toe te gaan worden. We dingen een beetje af. Van het menu in het restaurant (er is in de wijde omtrek geen andere eetgelegenheid te bekennen), is de helft niet beschikbaar. Ook van de fruit juices kan nu alleen mandarijnsap worden gemaakt. De volgende ochtend kunnen we kiezen uit banana pancakes, fruit salade en thee, koffie of fruit juice voor het ontbijt. Er blijkt helemaal geen fruit te zijn, dus we krijgen een kale pannenkoek.
We trekken verder naar Sumbawa Besar (groot Sumbawa), de grootste plaats van het eiland. Het doel voor de dag is om naar het plaatsje Plampang te fietsen, daar vinden we na goed Googelen een hotel. Sumbawa Besar is eigenlijk een hele interessante plaats. We vinden een bakkerij, waar we met een dienblaadje en een tang koekjes en cakejes mogen uitzoeken. Wij besluiten dat we dat wel kunnen gebruiken voor deze barre tocht. We bezoeken ook het oude paleis van de Sultan, wat volledig uit hout bestaat. Tegelijkertijd is een schoolklas op bezoek, die de twee blanken veel interessanter vinden dan het paleis. We proeven alvast een cakeje in de schaduw van het paleis en fietsen weer naar de hoofdweg.
Een gek hotel
We fietsen de hele dag tussen de uienvelden, de uienvrachtwagens en de uienverkopers. Het enige wat we zien, zijn de kiosken langs de weg die we tot nu toe op alle eilanden tegen zijn gekomen, waar ze crackers, sigaretten en indomie verkopen. We kunnen ergens een portie nasi goreng ‘Sumbawa stijl’ krijgen, aldus een jongen die als gids werkt en daardoor een woordje Engels spreekt. ‘Sumbawa stijl’ blijkt te betekenen: met helemaal niks, gewoon gebakken rijst dus. Deze vorm van nasi goreng begint snel te vervelen. Supermarkten zijn hier ook niet echt.
Als we aan het einde van de dag in Plampang arriveren, duurt het niet lang voordat we Hotel Lina zien. Het hotel lijkt te worden gerund door drie vrouwen. Beneden is een eetzaal. Boven zijn twee kamers. De enige beschikbare kamer wordt reeds bewoond door een paartje nestelende zwaluwen, dat af en aan vliegt via de gaten in de muur. De kamer bestaat uit een badkamer met hurktoilet en een bed met Thomas de trein-sprei. Lakens zijn er niet.
In Plampang is verder niks, waardoor we bij het hotel zelf wat moeten eten. Daar ligt al sinds vroeg die dag kip, tempeh en rijst in een vitrine. Als we vragen of er wat te eten vers gemaakt kan worden, dan wordt er een bord met rijst vol geschept vanuit de vitrine. Door reiservaringen hebben we wel geleerd geen eten te eten wat al een dag in de hitte gelegen heeft, maar zonder eten naar bed is ook zo wat. We doen het er maar mee. Na het eten komen we erachter dat het hotel helemaal niet bedoeld is voor toeristen. Vanaf een uur of acht stoppen er allemaal bussen voor de deur. Het hotel biedt mensen de gelegenheid wat te eten, van het buitentoilet gebruik te maken en te bidden. De loeiende bussen worden ondertussen volgestouwd met de bagage van alle reizigers die in Plampang overstappen. De reizigers slapen rustig door op de bankjes naast ons tot ze weer in de bus mogen stappen. Altijd mooi hoe je in dit soort gekke situaties terecht kan komen. We slaan het vermakelijke tafereel een tijdje gade, voordat we naast de zwaluwen in slaap vallen.
Het begin van het einde?
Onze derde dag op Sumbawa is de langste dag. We trekken naar Dompu. Weer komen we eigenlijk niks tegen, maar aan het eind van de dag wacht ons een hotel in een redelijk grote stad. We kijken er naar uit. Bij aankomst blijkt echter dat veel hotels volgeboekt zijn. Misschien heeft het te maken met de Motorcross GP die in Sumbawa Besar wordt gehouden. We zoeken een ander hotel en eten daar wat. Het menu biedt eigenlijk alleen maar opties met vlees. Er is een gerecht wat lijkt op Gado Gado, een vegetarische favoriet van ons. Hier blijken er visballetjes in te zitten. Netjes eten we het toch op. Voor Léon was dit de druppel, hij wordt de volgende ochtend ziek wakker.
Het is nog ruim 110 kilometer naar de haven. Langzaam maar zeker worden we steeds meer afgemat door de kolonnes vrachtwagens en bussen die voorbij razen. Daar komt nog bij dat iedereen op een waarschijnlijk goedbedoelde maar vrij onvriendelijke wijze ‘hey mister’ naar ons roept. Je zou maar wereldberoemd zijn, denken we. We halen het tot kilometer 58, zonder al te veel te eten. Dan pakken we de bus, voor de laatste vijftig kilometer naar de haven. Daar blijkt wederom niet veel te zijn, behalve een paar slaapplaatsen. Als we ’s avonds na lang zoeken ergens wat eten vinden moeten we flink dokken voor een bordje mie goreng, wat verdacht lijkt op instant noodles uit een pakje.
Uitzieken
De volgende ochtend nemen we de boot naar Flores. Bij aankomst in Labuan Bajo is er tot onze vreugde een Italiaans restaurant. Dat bestaat hier, vanwege ruimhartige investeringen door de Indonesische overheid, die als doel hebben van Labuan Bajo een toeristencentrum te maken, dat toegang biedt tot het UNESCO werelderfgoed van de Komodo-eilanden. We blijven hier even om uit te rusten en beter te worden.
Wanneer Léon zich na vijf dagen nog steeds niet beter voelt, besluiten we maar eens een dokter te bezoeken. Labuan Bajo kan, dankzij de grote federale investeringen, bogen op een modern ziekenhuis, waar buitenlandse bezoekers een andere wachtrij (en een andere kassa) hebben dan lokale bezoekers. Daardoor zitten we binnen de kortste keren tegenover een dokter, die ons vertelt dat Indonesië op het moment een sojatekort heeft, waardoor de tofu en tempeh vaak van slechte kwaliteit is en soms te lang wordt bewaard, om het maar niet weg te hoeven gooien. Een dikke kans dat Léon daar ziek van is geworden op Sumbawa. Dat hebben wij weer. We rekenen af voor wat labtestjes en pillen. Al snel heeft het lab de uitslag en krijgen we een set medicamenten mee.
De antibiotica doet wonderen, waardoor we na twee dagen extra rust, toch weer op pad kunnen. We verblijven in totaal bijna een week in Labuan Bajo. We wisselen het Italiaanse restaurant af met het sushirestaurant ter plaatse. Beide bieden veel vegetarische opties. Het voelt als een verrijking ten opzichte van het karige dieet op Sumbawa. Léon is wat zenuwachtig om deze oase van internationaal voedsel te moeten verlaten. Nu wacht ons de provincie Oost Nusa Tenggara, waarvan we Flores en Sumba hopen te gaan bezoeken. We hebben weer zin om te fietsen en hopen dat Flores op culinair gebied een verbetering zal zijn ten opzichte van Sumbawa. Voordat we vertrekken slaan we maar wat extra kidneybonen in bij de supermarkt. Voor noodgevallen…
Deel 5: Het eiland van de bloemen
“Hey! Coffee? Stop here, come and drink a coffee! It is not far to Bajawa anymore, you have time for a coffee!” We zijn omhoog aan het fietsen via de ‘spaghetti road’ zoals het hier lokaal bekendstaat. Deze weg slingert met eindeloze haarspeldbochten omhoog richting Bajawa, de belangrijkste plaats in de regio Ngada, op het midden van Flores. De weg is vrij rustig, het is dan ook pas een uur of half tien en het regent licht. We draaien ons om en zien een man met een oranje shirt van het Nederlands elftal. We kijken elkaar aan en besluiten dat we best even koffie kunnen drinken. Zo ontmoeten we Willem, een voormalig gids, die nu op ecologische wijze kruidnagels groeit. Willem heeft een klein hutje boven op een groene heuvel, waar hij zijn ecologische tuin heeft aangelegd. Hij heeft net nieuwe kippen gekocht op de markt vertelt hij. De kippen zitten binnen, met een stukje visdraad vastgebonden. ‘Ze moeten aan me wennen, zodat ze straks niet weglopen’.
Culturele uitwisseling
Terwijl het water voor de koffie wordt opgewarmd, vertelt Willem ons dat hij jaren geleden een keer twee maanden in Nederland is geweest, op uitnodiging van Nederlanders die hij als gids begeleidde. We drinken de ‘Kopi Flores’, gemaakt van zijn eigen koffiebonen. Na een klein uurtje van culturele uitwisseling zegt hij: ‘Jullie moeten weer verder, het is nog twaalf kilometer naar boven.’
Naast tekst en foto’s hebben we deze keer een kort filmpje gemaakt van onze ervaringen op Flores. Zo krijgen jullie hopelijk een beter idee van wat wij zoal zien op een dag. Flores is anders dan de andere eilanden. Op Flores fietsen we de meeste hoogtemeters tot nog toe. Voornamelijk in de regen. Dat is helemaal niet erg, want op elke straathoek vraagt iemand zoals Willem je wel of je koffie wilt drinken. Onze ervaring op Flores is misschien voornamelijk anders dankzij de mensen die we ontmoeten.
Met de neus in de boter
Vanaf Bajawa gaan we een dag met een gids op pad. De gids, Ryan komt ons de avond van tevoren enthousiast vertellen dat we met onze neus in de boter vallen: er is een speciale traditionele ceremonie aan de gang in zijn geboortedorp. Morgen kunnen we daar bij aansluiten. Zo’n ceremonie, ‘Kasau’ genaamd, vindt maar eens in de zoveel tijd plaats. Boffen wij even.
Ryan verzorgt alles voor ons op de dag dat we met hem op pad gaan (behalve dat hij geen auto heeft, dus zijn oom, Joseph, rijdt ons rond). We krijgen traditionele kleding (ikat) omgebonden, we wonen ceremonies bij waarbij buffels en varkens worden geofferd en we drinken koffie met bijna de hele familie van Ryan. Ook met zijn oom die Nederlands spreekt! ’s Avonds, na zijn werkdag, neemt Ryan ons mee naar een bruiloft in de stad. Er zijn meer dan duizend mensen aanwezig, Ryan schrikt er ook van. Het lijkt alsof alle dorpen uit de buurt zijn komen opdagen. Dit is overigens vrij normaal. Soms zet je als bruid en bruidegom gewoon een post op Facebook: wie ons kent, mag komen! Nadat we de bruid en bruidegom vrolijk gegroet hebben, als enige witte gasten, worden we naar een stoel begeleid. Het feest kan beginnen. Er wordt gedanst, gezongen, gegeten en koffie gedronken. Ondertussen speelt een film op de achtergrond, die de rest van de huwelijksdag in een strakke montage aan de gasten toont. Ryan meldt ons uit dat de derde schaal met eten van het buffet hond bevat, dus dat we die maar moeten overslaan. Wij gehoorzamen.
Toerisme als glorende toekomst
Veel van de mensen die we ontmoeten op Flores spreken een aardig woordje Engels. We spreken een stuk of vier (oud-)studenten van verschillende Engelse opleidingen op het eiland. De meesten begonnen met de ambitie om Engels docent te worden. Nu willen ze eigenlijk allemaal als toeristisch gids aan de slag, allemaal in Labuan Bajo, het centrum van het toerisme op Flores. Want daar zit het geld. Er wordt enorm positief gesproken over de grote investeringen van de Indonesische overheid in het eiland. Er gaan geruchten dat Flores een eigen provincie wordt. Het lijkt alsof een hele generatie zijn hoop heeft gevestigd op buitenlandse investeerders en economische groei door toerisme. Dat is interessant, zeker gezien de Covid-19 pandemie, die al deze mensen twee jaar zonder werk heeft laten zitten. Ryan vertelt dat de pandemie zijn gemeenschap heeft geleerd niet volledig op het toerisme te vertrouwen. Het is beter om meerdere inkomstenbronnen te hebben. Desalniettemin blijft het toerisme de glorende toekomst voor al die studenten Engels die we spreken. Wie weet worden al deze mensen ooit, net als Willem, uitgenodigd om twee maanden door Nederland te komen reizen. Zonder hulp van buiten is het namelijk moeilijk om het gedroomde Europa te bereiken.
Goede lessen
Op Flores komen we ook voor het eerst bij mensen thuis. Hoewel we al regelmatig in ‘homestays’ verblijven en een groot deel van het leven zich op straat afspeelt, blijft de huiselijke sfeer tot dan voor ons verborgen. Terwijl we wandelen tussen de rijstvelden worden we uitgenodigd door de Engels leraar van de lokale middelbare school. Spontaan worden er ‘roti mangarrai’, lokale broodjes, gehaald. Er wordt zoete koffie gezet en dan gaan we zitten en bespreken we alles wat van belang is. Of we al getrouwd zijn, of we al kinderen hebben, hoelang we al in Indonesië zijn (in die volgorde). De Engels leraar heeft gelukkig veel goede lessen voor ons, ook over het geloof. Op Flores horen we vaak over de hoge religieuze tolerantie. De bevolking is hoofdzakelijk christelijk. Aan de kust wonen echter veel moslims. Meestal gaat het dan als volgt: met kerst zitten de christenen in de kerk en zorgen jonge moslims er voor dat alles buiten in goede banen wordt geleidt. Met Idul Fitri (het offerfeest), draaien de rollen om.
Klimaatverandering
Gedurende onze twee weken op Flores regent het nagenoeg elke dag. De regen die we over ons heen krijgen, verbaast niet alleen ons (het was toch het droge seizoen hier), maar ook de lokale bevolking. Enkele malen horen we de woorden ‘climate change’ vallen. Met langere periodes van droogte en hevigere buien wordt de rijstoogst steeds onzekerder. Flores is onderdeel van de provincie Oost-Nusa Tenggara, een van de armste provincies in Indonesië. Traditioneel verbouwt iedereen hier rijst. Dat blijft men doen, ook als het financieel eigenlijk niks meer oplevert, of de oogst jaar na jaar mislukt. Daarnaast vormt klimaatverandering een enorme uitdaging voor de overheid op het bergachtige Flores. Aardverschuivingen en steenlawines volgen op periodes van regen. Langs de weg zien we regelmatig mensen zitten die steenlawines aan het uitsorteren zijn. De stenen worden op grootte geordend en vervolgens weggevoerd, voor de bouw van muurtjes, huizen of als puin voor wegen. Zo worden de steenlawines stukje voor stukje weggewerkt.
Eindpunt Moni
Onze reis over Flores eindigt bij Moni, een schattig dorpje dat bekend staat als de toegangspoort tot Kelimutu, een heilige vulkaankrater met drie verschillende meren. We zijn dan pas halverwege het enorme eiland, maar we hebben een goede reden hier te eindigen. Vanaf hier moeten we omdraaien en tweehonderd kilometer terugreizen om de boot naar Sumba te nemen. Moni is gelukkig een geweldig eindpunt. Je kunt er badderen in warmwaterbronnen tussen de rijstvelden, wandelen en heerlijk zoete aardappelfriet eten. Dat is maar goed ook, want als we de verhalen mogen geloven, dan wacht ons op Sumba nog een zware tijd op de fiets…
Deel 6: Project Sumba
We beginnen aan een heel nieuw avontuur. Vanaf Flores arriveren we uiteindelijk met de boot in Waingapu, de hoofdstad van Sumba. Van alle mensen die we onderweg gesproken hebben, is welgeteld één iemand op Sumba geweest. Of eigenlijk twee, Iza is er ook al eens geweest, als elfjarig meisje fietste ze hier met haar ouders.
Gewelddadig eiland?
Een beetje context. Sumba is een van de armste eilanden in Indonesië. Buiten de geasfalteerde hoofdweg is de staat van de wegen op Sumba meestal ronduit slecht. Aangezien er bijna geen toeristen komen zijn er weinig accommodaties. Bovendien zijn er ook nauwelijks restaurants: niemand kan het zich financieel veroorloven om uit eten te gaan. Sumba staat in de regio al eeuwenlang bekend als een zeer gewelddadig eiland. Het toerisme speelt daar zelfs actief op in. Een van de bekendste fenomenen op Sumba is namelijk de Pasola, een soort ridderstrijd waarbij de bewoners van verschillende dorpen elkaar te paard met een speer te lijf gaan. Verder lopen de bewoners van Sumba meestal rond met gigantische parangs (messen) aan hun middel. We krijgen de tip: zorg dat je altijd sigaretten bij je hebt, daarmee breek je het ijs en laat je jouw goede intenties zien. Dat belooft wat.
Sumba is anders
Waarom dan naar Sumba afreizen vragen jullie je af? Ten eerste: Iza is er al geweest (anders hadden we het eiland misschien wel helemaal gemist). Haar ervaring als elfjarig meisje was niet dat Sumba eng was, dus dat scheelt alvast. Ten tweede: Sumba is anders. De biologie, de geologie en de cultuur van het eiland zijn uniek in Indonesië. Er zijn veel traditionele dorpen, waar men nog de leefregels van de Marapu-religie volgt. Onderdeel daarvan is de grafcultuur. De voorouders worden in gigantische stenen tombes in de voortuin begraven. De tombes zijn vaak rijkelijk versierd, afhankelijk van de status van de overledene. Ten derde: Sumba is niet toeristisch, zoals we al vertelden. De mooie stranden zijn daardoor nog erg rustig. Hierna gaan we weer terug naar Bali en daar zijn de stranden meestal vol. Reden genoeg dus om het avontuur aan te gaan en Sumba te verkennen.
Onze eerste indruk van Sumba is dat het er vele malen rustiger is dan in de rest van Indonesië. Langs grote stukken van de hoofdweg, die we de eerste dagen volgen, is niet veel. Op de andere eilanden was nauwelijks een meter onbebouwd gelaten. Nu fietsen we door de natuur en komen we soms een tijd lang zelfs niemand tegen. We lunchen wat crackers met chocopasta langs de kant van de weg, terwijl er een kudde buffels voorbij loopt. Aan de Indische oceaan vliegen de zeearenden boven ons hoofd. De stranden aan de westkust zijn nagenoeg verlaten, op een drietal jongens na die spelen met een visnet.
Parangs
Waar wel mensen zijn, doet Sumba de waarschuwingen in de reisgidsen eer aan. Alle mannen lopen met enorme parangs aan hun middel. Deze machete-achtige messen worden gebruikt voor allerlei huishoudelijke taken waarvoor je een mes van een halve meter nodig kunt hebben. Ook kun je, en dat is misschien wel het belangrijkste, je parang gebruiken om indruk te maken. Op de twee brave Orang Bule (westerlingen, wij dus) die voorbij fietsen bijvoorbeeld. Wij kijken dan ook enigszins verbaasd als we in een kiosk een ijsje kopen en een man naar ons staat te kijken met een enorm zwaard in zijn hand. We zeggen voorzichtig goedemiddag en we krijgen een brede, tandeloze lach terug.
We volgen een route langs de kust, waar de asfaltweg verandert in een bospad dat richting een rivierbedding loopt. Aan de andere kant van de uitgedroogde rivier komen we bij een aantal strandhuisjes waar Iza elf jaar geleden met haar ouders verbleef. We besluiten een kijkje te nemen en treffen een mevrouw, die tot onze grote verbazing zich Iza en haar ouders perfect kan herinneren. Misschien heeft dat te maken met hoe weinig fietsers Sumba bezoeken. De eigenaresse schenkt ons koffie, wij bieden haar de koekjes aan die we die ochtend bij de bakker hebben gekocht. Ze nodigt ons uit om van het strand gebruik te maken, dat bij de huisjes hoort. In de huisjes kunnen we helaas nog niet verblijven. Sinds de pandemie heeft de eigenaresse niks meer verhuurd. Mede door het overlijden van haar echtgenoot. Pas als ze ons dat vertelt, valt ons de vier bij zes meter grote betonnen tombe met overkoepelend dak op, die vlak voor de receptie staat.
Motorrijders
Onderweg worden we telkens weer begroet door een stel motorrijders die met ons op de boot van Flores naar Sumba zaten. Drie komen er uit Jakarta, ze maken een rondreis over de kleine Sunda eilanden, net als wij. Eentje komt uit Saudi-Arabië. Hij heeft een motor gehuurd op Flores en nadat hij door de drie heren uit Jakarta overtuigd is dat Sumba prachtig is, besluit hij, net als wij, de boot te nemen. Elke keer als we ze weer tegen komen groeten ze ons en worden ze enthousiaster, over het eiland, over de manier waarop wij reizen en het landschap in ons op kunnen nemen. De motorrijders kampen bovendien met hetzelfde probleem als wij: ben je eenmaal op Sumba aangekomen, dan moet je het ook weer verlaten. Dat is moeilijker dan het lijkt.
Pelni
Wij hebben op Flores gehoord dat er drie keer per week een boot zou moeten gaan vanaf havenstad Waikelo naar het eiland Sumbawa. Wij arriveren voor de zekerheid twee dagen te vroeg in de havenplaats om uit te zoeken wanneer de boot gaat. De boot in kwestie blijkt niet te bestaan. Typisch. Maar we hebben geluk! Over twee dagen komt de Pelni langs, een geweldig Indonesisch fenomeen, zeker voor de Indonesiërs. De Pelni is de genationaliseerde scheepvaartdienst die veel eilanden in deze gigantische archipel met elkaar verbindt. Pelni schepen varen lange routes heen en weer tussen verschillende grote plaatsen. Ze maken daarbij gebruik van Europese schepen. Over het algemeen is de lijn daardoor veilig en betrouwbaar. In ons geval is de Pelni een praktisch verschijnsel, dat vrij vlot de afstand tussen Sumba en Sumbawa overbrugt. Tussen deze eilanden gaan bijna geen vliegtuigen en al helemaal geen snelle boten. De meeste mensen die gebruik maken van deze dienst lijken echter vooral te arm te zijn om te vliegen. Het is een goedkope manier voor lokale bewoners om deze grote afstanden af te leggen. De Pelni die wij nemen, vaart van Kupang naar Makassar; dat is een heel eind. We spreken iemand die de volledige reis maakt. Waar wij een etappe van pak ‘m beet tien uur voor de boeg hebben, van Sumba naar Sumbawa, moet hij alle eilanden langs. Zonder vertraging duurt die reis een slordige drie dagen. En in Indonesië is er nóóit geen vertraging.
Per boot naar Sumbawa
We regelen op de ochtend zelf aan een bureautje een kaartje. Onze fietsen mogen niet mee. We besluiten gewoon aan boord te gaan met fiets en al, dat is geen enkel probleem. In ieder geval, nadat we de jongens op de boot betalen voor de onkos. Eenmaal aan boord krijgen we een bedje toegewezen, diep in het ruim van het schip. De kakkerlakken schieten heen en weer (of over je heen als je ligt te slapen), maar het wordt wel regelmatig schoongeveegd. We trekken veel bekijks, want we zijn de enige Orang Bule op deze boot. Wij grijpen de kans aan om ons Bahasa Indonesia te oefenen met een paar sportvissers. Omgekeerd wil een jongen van Sumba graag zijn Engels oefenen. Hij biedt ons een paar cashewnoten van de boerderij van zijn vader en we raken aan de praat over van alles en nog wat. Als we hem vertellen dat we op de fiets door Indonesië reizen zegt hij: “Dat is nou mooi, Indonesiërs maken nooit tijd om te sporten, of gezonde dingen te doen. Jullie Nederlanders doen dat wel, dat is heel goed.” Daar stopt de lof over Nederland, de voormalig kolonisator, overigens niet. “Ze hebben ons onderwijs gebracht” en “we kunnen nog veel leren over ruimtelijke ordening door naar Nederland te kijken”. Het is een interessant gesprek.
Na ruim elf uur stappen we weer van boord, het begin van onze terugreis naar Bali zit erop. De zes dagen op Sumba waren misschien wel de meest bijzondere van deze reis. Ze hebben ons in ieder geval een uniek inkijkje in Indonesië gegeven. Dat gaat straks weer wennen zijn op het toeristische Bali.
Deel 7: Bali
Voor het eerst in twee maanden fietsen we weer op een fietspad. Heerlijk zou je denken. Maar ergens voelt het ook een beetje onnatuurlijk. Opeens fietsen er allemaal toeristen op te kleine fietsen slingerend over het fietspad. Zonder bagage nota bene. De Balinezen blijven niet verbaasd staan kijken als je voorbij komt. Ze roepen ook niet naar je. We zijn weer één van vele Orang putihs.
Gewone toerist
De laatste twee weken van onze fietstocht fietsen we op Bali. Steeds als we het zwaar hebben op Flores of Sumba kijken we daar stiekem een beetje naar uit. Op de meer afgelegen delen van onze tocht zit er soms geen variatie in het eten, de vrachtwagens razen langs je heen en iedereen roept je na. Je kunt nooit onzichtbaar zijn en dat kan soms heel vermoeiend zijn. Nu we weer terug zijn op Bali weten we ook weer hoe de andere kant van de medaille eruit ziet. Op Bali gaan mensen er vanuit dat je weer een ‘gewone’ toerist bent. Veel Balinezen die we spreken, denken dat we Bali überhaupt niet verlaten. Als we vertellen dat we al op Lombok, Sumbawa, Flores en Sumba hebben gefietst, dan spreekt uit hun blik alleen maar ongeloof. Je bedoelt met een motorbike toch?
Vriendelijke mensen?
Op Bali begeven we ons ook weer onder een ander soort reiziger. We spreken een stel uit Zuid-Afrika, die elk jaar zes maanden op Bali verblijven. Ze hebben ook weleens geprobeerd een paar dagen op Sumbawa te zitten, maar dat vonden ze niks. Ze leggen ons uit waarom mensen terugkomen naar Bali en niet naar de rest van Indonesië willen: de mensen zijn hier vriendelijk. Daarmee lijken ze te suggereren dat de rest van Indonesië uit onvriendelijke mensen bestaat. Dat is toch iets waar wij het alleen maar ontzettend mee oneens kunnen zijn, na al die weken in ‘de rest van Indonesië’.
Gammele warung
Wat ons het meest opvalt, is hoe ontzettend veel drukker het nu is dan twee maanden geleden. Het is nu hoogseizoen natuurlijk, wat betekent dat er meer toeristen zijn. Maar, enkele dichtgetimmerde rolluiken zijn toch opeens open gegaan. Sommige zaken blijven echter gesloten, zelfs nu het hoogseizoen al even aan de gang is. Als we na een paar dagen het meest toeristische deel van Bali verlaten beginnen mensen weer naar ons te zwaaien. In één klap is het ook weer zo rustig als Bali twee maanden geleden was. Eerst rijden we een stuk langs de zuidkust. Dan steken we het eiland over richting de noordkust. Plotseling zijn we weer in een gammele warung, waar alleen mie goreng uit een pakje beschikbaar is. Als we vragen om nasi goreng hebben ze dat niet. We kunnen wel gewone rijst bij onze mie goreng krijgen, want Indonesiërs eten overal rijst bij, aldus een mevrouw die ook zit te eten. Dat doen we dan maar.
Kookcursus
Aan de noordkust doen we een kookcursus. Hier verheugen we ons al op sinds de laatste keer dat we op Bali waren. Aangezien hier niet zoveel toeristen komen, zijn we de enige deelnemers. Onze gids voor de ochtend is Gede, een man van twaalf ambachten. Tegenwoordig legt hij zich toe op het maken van gele rijst, nasi kuning. Dat kan hij samen met zijn vrouw doen en daardoor heeft hij veel meer tijd om met zijn gezin door te brengen, dat is gezellig. Om een uur of twaalf in de nacht staan ze op en beginnen ze de rijst te koken. Dan malen ze kurkuma met een vijzel (Gede zijn vingers zijn altijd geel). De rijst is meestal rond een uur of vier in de ochtend klaar. Rond dit tijdstip vertrekken ze naar de markt die 24 uur door gaat, om de rijst te verkopen. Om acht uur zijn ze klaar en de rest van de dag rusten ze. Gede vertelt ons van alles over de groentes en kruiden van de traditionele Balinese keuken. Omdat we al lang in Indonesië zijn, komt veel ons bekend voor. We blijken goede leerlingen te zijn. Naast de vijf gerechten die onderdeel zijn van de cursus mogen we ook nog een sambal maken. Bovendien leren we lontong, rijst in bananenblad, te bereiden.
Klim naar de tempel
Vanaf de noordkust trekken we de bergen in. We bezoeken een van de meest gefotografeerde tempels van Bali. Bij deze tempel offeren de Balinezen van over het hele eiland aan de watergoden. Die zijn vitaal voor een succesvolle rijstoogst. Om daar te komen moeten we omhoog. 1350 meter over een afstand van tien kilometer. Regelmatig moeten we lopen. Als we tijdens een korte pauze langs de weg een auto voorbij zien rijden, vragen we ons of hoe hij de top gaat halen. Hij zal het wel vaker doen. We horen de chauffeur terugschakelen naar de eerste versnelling en het steile, begroeide pad op racen. We luisteren of de auto opschakelt, zodat we weten of het snel weer afvlakt. In plaats daarvan horen we een knal en dan stilte. Nieuwsgierig arriveren we even later bij de stilstaande auto. Een Nederlands gezin en een gids staan beteuterd naar de auto te kijken, die geen kant meer op gaat. De Nederlanders besluiten dat duwen de beste optie is. Wij vertellen ze dat dit niet zo’n goed idee is, omdat wij onze fiets al bijna niet omhoog geduwd krijgen. We wensen ze succes en vervolgen onze klim.
Batur met gids
We blijven een paar dagen hoog in de bergen en trekken naar de ‘Batur’ regio. De Batur vulkaan ligt in een gigantische krater van veertien kilometer doorsnede. Op de kraterrand staat het vol met hotels en restaurants, die een prachtig uitzicht bieden op de vulkaan zelf, een nieuwe piek midden in de krater. Vanuit de krater beklimmen we de Batur, samen met een gids die mee moet. Om half vier ’s ochtends gaan we richting de top, zo ben je op tijd voor de zonsopgang. De dure gids is totaal overbodig, aangezien je gewoon net als bij de avondvierdaagse in een file mee omhoog kunt strompelen. Zijn enthousiasme maakt het wel extra leuk, hij neemt ons mee over een rondje langs de rand van de hele krater en langs gaten waar vulkanische stoom uit blaast.
Homestay in krater
We verblijven twee nachtjes in de homestay in de krater. De eigenaar van de homestay is een vertederende man, die het grootste deel van de dag zittend op zijn kleine gazon met een nagelschaartje het gras kortwiekt. Na een halve vierkante meter geknipt te hebben pakt hij een bezem en veegt hij het losse gras weg. Een rustgevend tafereel. Naast de homestay heeft het gezin ook nog een uienboerderij en een kweekvisinstallatie in het meer. Ze zijn er maar druk mee.
Hoogste berg op Bali: Agung
Het wandelen op de Batur beviel ons goed. Daarom trekken we vanaf de Batur richting Sidemen. Van daaruit willen we de volgende avond de Agung beklimmen, de hoogste berg (en parttime vulkaan) op Bali. Voor deze klim is wel écht een gids nodig. Je klautert namelijk midden in de nacht over oude lavastromen vol losse stenen een actieve vulkaan op. We treffen het wederom. De 67-jarige Tegteg haalt ons om 00:15 uur op van onze homestay. We rijden naar de Pura Pasar Agung, een tempel op 1500 meter hoogte. Vanaf daar begint onze tocht van ruim vier uur naar de kraterrand op 3000 meter. Het is pikdonker, we weten eigenlijk helemaal niet hoe Tegteg eruit ziet, maar we vertrouwen erop dat het goed komt. Tijdens de klim blijkt Tegteg een trage maar uitmuntende gids te zijn. Hij klimt op een stabiel tempo omhoog, waardoor we niet te vermoeid raken. Waar de klim technisch wordt, vertelt hij ons precies wat we moeten doen. Iets na zes uur in de ochtend bereiken we de kraterrand. Er zijn tien anderen. Als we Tegteg vertellen dat we op de Batur met minstens tweehonderd anderen stonden zegt hij: “Ja, de Batur beklimmen, dat is net als de markt bezoeken”.
Boven de wolken
Het uitzicht op de top is adembenemend. We bevinden ons ruim boven de wolken. De vulkaan is enorm. De krater rookt aan alle kanten, af en toe vallen er steenlawines met donderend geraas in de verte naar beneden. De Agung staat terecht bekend als de navel van de aarde. Tegteg serveert ons een ontbijt. Tot op de top van de vulkaan is hij een beheerste, rustige man, die kalm en geduldig de mensen omhoog leidt. Op de top biedt hij ons koffie en zelfgesmeerde groene boterhammen. We bieden hem wat van onze meegebrachte snacks aan. “No no, just coffee and cigarettes!” roept hij lachend. Tijdens de afdaling blijkt dat onze gids zo gek is als een deur. Na het eerste moeilijke stuk, waar hij ons weer geduldig en kundig doorheen loodst, blijft hij steeds vaker stilstaan om te checken of hij al bereik heeft. Zijn telefoon produceert constant geluid. Dan heeft hij weer een telefoongesprek met een klant, of zijn dochter. We gaan als laatste weg van de top waardoor het voelt alsof we de enige op deze berg zijn. Onderweg stoppen we wederom voor koffie en een sigaret en voor ons warme chocomel. Tegteg heeft alles en meer in zijn rugzak zitten. Hij nodigt ons uit voor mie goreng na de afdaling in de warung van zijn vrouw. Hij blaakt van de energie. Eind van de ochtend komen we beneden. We zijn kapot en Tegteg ook. Maar goed, hij is dan ook al 67 en heeft gisterochtend, en misschien zelfs eergisterochtend, deze klim ook al gedaan.
Ubud
De Agung heeft onze beenspieren goed op de proef gesteld. Zo goed, dat we besluiten richting Ubud te fietsen. We laten de oostkust van Bali voor wat het is. In plaats daarvan komen we tot rust in het hart van Bali. Nu we alle eilanden die op onze planning stonden, bezocht hebben en we terug zijn bij het beginpunt, gaan we de balans opmaken. Hoe was het om hier te fietsen, wat hebben we geleerd en wat zouden we de volgende keer anders doen? Voelen we ons na deze reis al gevorderde wereldfietsers, of blijven we nog even semi-gevorderd? Dat, en meer, de volgende keer.
Deel 8: de balans opmaken
“We hebben zojuist de daling ingezet. We zullen om 07:20 lokale tijd arriveren op Amsterdam Schiphol Airport. Het is momenteel 20 °C en grotendeels helder.” Gelukkig, het is lekker weer. We hebben eigenlijk helemaal geen jas bij ons en we gaan nog terugfietsen vanaf Schiphol naar het centrum van Amsterdam. Na 2,5 maand zijn we dan weer terug van onze fietstocht over de kleine Sunda-eilanden: Bali, Lombok, Sumbawa, Flores en Sumba.
We begonnen onze reis als semi-gevorderde wereldfietsers. Dat was het gemiddelde van ons twee. Iza had al regelmatig op verre bestemmingen gefietst, maar altijd met haar ouders. Léon had juist voornamelijk binnen Europa gefietst, maar dan zonder ouders. We vertrokken bovendien nadat we allebei enkele jaren bij de Vakantiefietser hadden gewerkt. Wij kennen maar weinig mensen die zoveel over de wereld gefietst hebben als Eric en Carla. Niemand reist zo ongebonden en avontuurlijk als onze collega Leo en niemand vindt het zó leuk om over de moeilijkste wegen te rijden richting een bestemming als onze oud-collega Chris. Iedereen die bij de winkel werkt heeft over de wereld gefietst. Ervaring genoeg. Maar, reizen is soms ook eerst zien, dan geloven. Pas als je het zelf ervaren hebt, begrijp je hoe het is.
Op onze tocht door Indonesië hebben we veel herkend van de verhalen van collega’s, maar we hebben ook nieuwe dingen geleerd. Dat geldt onder andere voor de zelfkennis die je opdoet tijdens zo’n reis. Sommige aspecten van jezelf ontdek je alleen tijdens extreme omstandigheden. Als je honger hebt, moe bent, ziek bent, het niet begrijpt, het tegenzit, je niet weet waar je bent of wat je te wachten staat. Lees vooral verder, want als fietser herken je hier ongetwijfeld ook wat van.
Zelfs het beste plan kan in het water vallen
Hoe weet je van tevoren waar je naartoe kunt fietsen in je vakantie? Allerlei factoren spelen een rol. In Nederland en Europa heb je vaak zekerheid in het plannen van je reis. Je kan het natuurlijk zo avontuurlijk maken als je wilt, daar heb je hier de vrijheid voor. Als je gaat fietsen in een onbekend land, met een voor jou nieuwe cultuur en een ander klimaat, dan is die vrijheid er niet altijd. Soms regent het en kan je nergens heen. Soms gaat de boot dagen niet. Soms blijkt de weg (te) slecht te zijn. Soms is het steil en moet je lopen. Soms bestaat de weg helemaal niet. Soms word je ziek en dan moet je het rustig aan doen. De afstand die je tijdens je reis aflegt, is daarom niet simpelweg een som van je geschatte fietsafstand per dag en het aantal dagen in je vakantie.
Probeer de tijd te nemen, ruimte in te plannen en flexibel te zijn. Gedurende de eerste periode leer je de omgeving kennen. Op Bali was de hoofdweg veel te druk om comfortabel te kunnen fietsen. Daar waren voldoende kleine wegen, maar die waren soms wel zéér steil. Op Sumbawa en Flores hebben we wel eens geprobeerd iets anders dan de hoofdweg te volgen. Tenzij je zin hebt om met vier kilometer per uur over gigantische keien te hobbelen is dat niet aan te raden. De hoofdweg daarentegen, is rustig, breed en hij stijgt meestal geleidelijk.
Als je bij de lokale bevolking informatie probeert in te winnen, houdt er dan rekening mee dat de meeste mensen daar niet fietsen. Aan de ene kant betekent dit, dat ze soms helemaal niet goed kunnen inschatten of jij er kan fietsen. Ze zullen zeggen dat het onmogelijk is. Zeker wanneer wordt gezegd hoe lang het duurt voor je ergens bent, moet je dat met een flinke korrel zout nemen. Overigens geldt hetzelfde voor de schattingen van navigatie-apps. Aan de andere kant hebben de locals vaak ook gelijk. Informatie over aardverschuivingen of de staat van wegen kun je alleen van hun krijgen.
Alle witte wegen zijn anders
Onderdeel van de voorbereiding en de uitvoering is de fietsroute. Reizen per kaart of per satelliet kan allebei. Tijdens onze reis maakten we meestal gebruik van Openstreetmap, via de app Maps.me. Op plaatsen waar veel mensen komen, mag je verwachten dat deze app zeer gedetailleerd en accuraat is. Op plaatsen waar minder mensen komen,wordt de kaart minder snel en minder vaak geüpdatet. Omdat zowel Openstreetmap als Google Maps gebruikmaken van satellietbeelden en herkenningssoftware, worden landschapselementen soms onterecht voor wegen aangezien. De kleinste weggetjes op de kaart (de witte weggetjes), kunnen van enorm wisselende kwaliteit zijn. Het is daarom soms lastig om zonder voorkennis routes uit te stippelen. Op Lombok kwamen we voor het eerst een weg tegen die helemaal niet bestond. Hoe ga je daarmee om? In ons geval maakte een bewoner ons erop attent dat de weg toch echt niet liep waar wij naartoe wilden. Bij twijfel kan het nooit kwaad om te vragen. Op sommige bestemmingen zal dat makkelijker zijn dan op andere bestemmingen. Er moeten immers wel mensen zijn.
Daarnaast kan het weer en het klimaat bepalend zijn voor de begaanbaarheid van de wegen. Late regenval in het droge seizoen kan ertoe leiden dat onstabiele hellingen gaan schuiven. Nieuwe investeringen zorgen er vaak voor dat de wegen veiliger worden en dat aardverschuivingen en steenlawines minder effect hebben. Dat is prettig, maar niet als jij er langs moet, net op het moment dat er een nieuwe weg gebouwd wordt. In Indonesië hebben ze geen gele bordjes om je om te leiden.
Geduld is een schone zaak
In het plannen van onze reis liepen we er ook tegenaan dat we soms afhankelijk waren van ander vervoer. Bussen en boten hebben vaak, maar niet altijd, een schema. Vaak, maar niet altijd, kun je dat schema ook vinden. Vaak, maar niet altijd, is de bus op tijd en de boot te laat. Hoe kom je erachter of je ergens naartoe kunt reizen? Onze grootste uitdaging was om het eiland Sumba te bereiken. Van iedereen die we spraken op de andere eilanden was maar één iemand op Sumba geweest. Hoe kom je dan aan informatie over de bootverbindingen? Vaak is de beste optie om naar de vertrekplaats toe te gaan. Vraag meerdere mensen om informatie en probeer zo de puzzel compleet te maken. Welke informatie komt altijd terug? Wie heeft het eerder gedaan? Wees verder ontspannen. Meestal kun je wel iets regelen. Fietsen kunnen vaak wél mee, al zeggen ze van niet. Kaartjes kun je vaak nog wél kopen, al zeggen ze van niet. Wees ten slotte bereid om lang te wachten. Het gaat hier niet zoals in Nederland. Een trein zou zo 5 uur te laat kunnen vertrekken, of helemaal niet. Dit leidt ook weer tot leuke ontmoetingen, praat met de locals. Maak het je gemakkelijk op ongemakkelijke plaatsen. Je kan je later wel weer wassen.
Culturele sensitiviteit
Over het algemeen beschreven mensen ons als beleefd en rustig. Vaak komt het respectvol over als je goed luistert voordat je zelf spreekt. Op Bali verbleven we bij een gezin dat een uienboerderij, een viskwekerij en een homestay draaiende houdt. De vader in het gezin besteedt zijn vrije tijd aan het minutieus bijhouden van zijn gazon, met een nagelschaartje. Echt waar. We vragen de beste man om de wificode en wanneer hij vertelt dat hij daarvoor zijn zoon moet vragen, benadrukken we dat er geen haast bij is. De man vraagt vervolgens verbaasd: hoe komt het dat jullie zó aardig zijn? De vraag overvalt ons een beetje.
Beleefd blijven, goed luisteren en vriendelijk kijken werkt enorm goed in de meeste situaties. Mensen zullen eerder naar je toekomen en zullen eerder geneigd zijn je te helpen. We hebben ook geleerd dat het bewaren van ‘een respectvolle afstand’, juist koud en ongeïnteresseerd kan overkomen. Hoe kom je erachter wat voor houding je jezelf het beste kunt geven? Als je een goede gids hebt, dan kun je veel te weten komen over de culturele do’s en don’ts. Sommige informatie kun je natuurlijk ook van tevoren opdoen. Misschien moet je rekening houden met (nationale) feestdagen in het land waar je naartoe gaat, of met bepaalde kledingvoorschriften. Zijn situaties moeilijk te peilen, of kost het je moeite om ergens het ijs te breken, zorg dan dat je mensen iets kunt aanbieden. Op Sumba leerden wij dat veel ‘van de gemeenschap’ is. Eet je ergens mee, neem dan zoveel je denkt dat goed is. Een lach of een frons zal bevestigen of dat de juiste hoeveelheid is. Uit onze ervaring blijkt overigens dat er veel tolerantie is en dat je fouten kunt maken. Er is bovendien niet één juiste manier van omgang. Er zijn zoveel manieren als er mensen zijn.
Taal kan een barrière en een verbinding zijn
Hoe vaak hebben we niet het rijtje: handdoek, asbak en knalpot gehoord? Als mensen eenmaal leren dat je uit Nederland komt, dan heeft dat in Indonesië een speciale betekenis. De meeste mensen vertellen je vrolijk dat er dankzij Nederland nu goed onderwijs is in hun land. Daarnaast vertellen ze dat er allerlei leenwoorden in het Bahasa zijn, zoals de drie bovenstaande. Naast die culturele uitwisseling is het belangrijk om je best te doen de taal te begrijpen. Eric vertelde ons van tevoren dat hij in een vreemd land meestal probeert elke dag weer een nieuw woord te leren. Eenmaal terug op Bali aan het einde van onze reis zaten wij in een luxe positie. Op Bali verwachten de meeste Balinezen dat de witte toeristen geen woord buiten het Engels spreken. Voor ons was het noodzakelijk om op Sumbawa, Flores en Sumba een woordje Bahasa Indonesia te spreken. Daardoor kwamen we op Bali met enige kennis van zaken. Veel Balinezen keken blij verrast als ze een reactie, een dankwoord of een groet in het Bahasa kregen.
Zeer gevorderde wereldfietsers
Al zeggen we het zelf, we zijn in 2,5 maand gegroeid van semi-gevorderde wereldfietsers naar gevorderde wereldfietsers. We hebben nog lang niet de hele wereld gezien natuurlijk, maar wat hebben we veel meegemaakt op onze fietsen. Onze verslagen geven jou als lezer hopelijk een goed beeld van hoe het is om te fietsen in Indonesië. Bedenk je natuurlijk dat elk land weer anders is. Elke keer dat wij op de fiets stappen, zullen we weer van tevoren moeten nadenken over onze nieuwe bestemming. Elke keer lopen we weer tegen verrassingen aan. Maar, we komen goed beslagen ten ijs.
Wil je meer fietservaring op doen, of meer horen van mensen met veel fietservaring, kom dan eens langs bij de Vakantiefietser in Amsterdam. Daar tref je altijd wel iemand die over de wereld heeft gefietst.