De Vakantiefietser
Singapore
Over een dam fietsen we Singapore binnen, een staatje aan het uiteinde van het Maleisische schiereiland. Ooit was het slechts een kleine visserskampong op een moerasachtig eiland, tot de Brit Stamford Raffles er in 1819 een Engelse marinebasis van maakte. Dankzij de gunstige ligging op een knooppunt van zeeroutes, groeide Singapore uit tot het meest bloeiende handelscentrum van de regio. In 1961 vormden Maleisië en Singapore de Maleisische Federatie. Twee jaar later werd Singapore gedwongen deze te verlaten en kreeg ze een zelfstandige status. Tegenwoordig is Singapore een westerser-dan-westerse metropool en een van de rijkste landen van Zuidoost-Azië.
Onze eerste aankoop in Singapore is een plattegrond. Tijdens ons vorige bezoek volgden we de verkeersaanduidingen met ‘Singapore City’ en reden over een heuse snelweg met gescheiden rijbanen naar de stad. Maar halverwege hield een woedende politieagent ons aan om een bekeuring te geven. Vandaar nu deze aankoop.
Singapore stad is voor fietsers een verschrikking. Het verkeer raast met grote snelheid rakelings voorbij. Uiterst links van de weg is een aparte strook voor busverkeer. Er is een doorgetrokken gele streep, waar je dus niet overheen mag. In eerste instantie blijven we dan ook netjes op de autorijbaan fietsen en houden de busbaan vrij. Maar na een paar keer links te zijn ingehaald door wel erg brede bussen en tegelijkertijd rechts door auto’s, kiezen we eieren voor onze Singapore dollars en wijken uit naar de busbaan. Maar dáár worden we vaak afgesneden door een afremmende of wegrijdende bus. Ook afslaand verkeer let niet goed op. In de spiegel kijken alvorens de bocht om te gaan? Daar hebben ze nog nooit van gehoord.
Het is even zoeken voordat we bij Bencoolenstreet zijn, volgens de gids dè buurt om een goedkoop onderkomen te vinden; nou ja, voor Singaporese begrippen dan. Voor ons zijn de Chinese hotels met een gemiddelde prijs van vijftien euro per nacht duur. We zoeken verder tot we een ons wegen. Dan worden we aangesproken door een Amerikaan. Hij brengt ons naar ‘Why not homestay’, gehuisvest in een groot flatgebouw. Een complete etage is in gebruik genomen als guesthouse. Er zijn zowel kamers als slaapzalen. De huiskamer is omgetoverd tot receptie plus zitruimte. In de open keuken kun je je eigen ontbijt klaarmaken. Na enig afdingen lukt het Eric een vierpersoonskamer voor onszelf te krijgen voor tien euro. Er verblijven toeristen van allerlei nationaliteiten, zowel rugzakkers als fietsers. Van een Amerikaan die in China wil gaan fietsen, leent Eric een gids over China en leest een stuk over de Transsiberië Expres. In Thailand had iemand ons al op deze mogelijkheid gewezen, maar na het lezen is Eric dolenthousiast om hiermee terug te gaan naar Nederland. Afgezien van de kans om eens met deze legendarische trein te reizen, is het voordeel dat de overgang niet zo abrupt is. Zouden we met het vliegtuig gaan, dan zijn we zó snel thuis dat de kans groot is dat er een cultuurschok optreedt. Ik twijfel nog een beetje, want het is nogal omslachtig: vanuit Indonesië moet je naar Hongkong vliegen, van daar moet je naar Peking zien te komen en daarna zit je ruim een week in de trein. De kans op verveling bestaat dan algauw. En als je dan toch terug moet, dan maar zo snel mogelijk. ‘Weet je wat, we bellen gewoon de Transsiberië-specialist Monkey Business in Hongkong op voor informatie’, stelt Eric voor. ‘Oké, dat doen we’, stem ik in.
Ook in Singapore wonen Chinezen, Maleisiërs en Indiërs, maar in tegenstelling tot Maleisië vormen ze economisch gezien een eenheid. Uiterlijk lijkt in Singapore een extreme nadruk te liggen op zakendoen en het aanschaffen van statusverhogende consumptie-artikelen. Alles draait om efficiëntie, productiviteit, wedijver en materiële welvaart. Er heerst een gunstig klimaat voor investeerders en multinationals. Om deze reputatie in stand te houden, is het overheidsbeleid sterk gericht op het onderdrukken van criminaliteit en andere wetsovertredingen. Het is dan ook typerend voor Singapore dat alles tot in de puntjes is gereguleerd. Om de honderd meter staan prullenbakken. Overal prijken verbodsbordjes. Stukken onbebouwd staatsland mogen niet worden betreden. Men mag als voetganger niet binnen een afstand van vijftig meter van een zebrapad oversteken. Op de perrons van metrostations worden boetes geheven voor het weggooien van afval op de grond en voor roken, eten of drinken. Je bent zelfs in overtreding als je de wc niet doortrekt! Hoe willen ze dat controleren? Dan moet er zeker steeds iemand om het hoekje gluren en zijn oren spitsen. Je krijgt het er haast benauwd van, zoveel verboden als hier zijn. Het resultaat is wel dat het brandschoon is. Misschien is het iets voor Nederland om met boetes te gaan werken. Aangezien Nederlanders nogal op hun geld zijn gesteld, zullen ze zich wel tienmaal bedenken voordat ze er een bende van maken. Natuurlijk zijn daarvoor wel een heleboel controleurs nodig, maar ach, dat schept weer werkgelegenheid.
De hele binnenstad lijkt wel één groot winkelcentrum. Hier en daar wordt dat onderbroken door spiegelende kantoorcomplexen, bestuursgebouwen of een enkele tempel of kerk. Orchard Road is een echte pronkboulevard met hypermoderne kooppaleizen, waar de welvarende inwoners hun kwaliteitskleding aanschaffen. De winkels zijn stuk voor stuk strak ingericht. Ze ogen erg steriel en nodigen absoluut niet uit om eens gezellig te gaan grasduinen. Sinds het eind van de jaren zestig worden kleine individuele straatwinkels steeds meer vervangen door winkelcomplexen. Tussen de ultramoderne kantoorgebouwen ingeklemd staan hier en daar nog oude Chinese panden. In sommige zijn winkeltjes gehuisvest, andere zijn verkrot en al dan niet dichtgespijkerd. Het lijkt erop dat ze vroeg of laat door de hoogbouw zullen worden opgeslokt.
De mobiele eetkarretjes zijn in Singapore al bijna geheel uit het straatbeeld verdwenen. Net als in Thailand en Maleisië zetten de verkopers ze gewoonlijk ergens neer, stalden tafels en stoelen eromheen uit en verkochten hun voedsel direct op straat. In hun plaats zijn betonnen eetcentra gekomen, waar een groot aantal niet-mobiele straatventers zich onder één dak bevindt. Je kunt kiezen uit een variëteit aan gerechten: van murtabak tot noedelsoep en van rundvlees met rijst tot krab of garnalen.
In McDonald’s raken we aan de praat met een Chinees van tachtig jaar, die vertelt dat hij onder Lord Mountbatton heeft gediend in het Engelse leger; op 27 september 1945 hebben ze Singapore van de Japanners bevrijd. Geduldig horen we tot driemaal toe hetzelfde verhaal aan. Ach, op zo’n leeftijd mag je wel een beetje vergeetachtig worden. Het valt ons trouwens op dat oude mensen hier goed in de samenleving zijn geïntegreerd. In ons guesthouse werkt Charlie, een bewaker. Hij is maar liefst 85 jaar en verkeert nog in goede gezondheid. Aan Eric verklapt hij hoe het komt dat hij ondanks zijn hoge leeftijd nog zo gezond is. ‘Even van man tot man,’ zegt hij vertrouwelijk, ‘ik heb vanaf mijn 65ste geen seks meer, ik rook niet en drink niet!’
Ondanks de vergaande modernisering levert een nadere verkenning van Singapore een paar verrassende ontdekkingen op. Op een zondagochtend willen we op aanraden van Charlie een vogelconcert bezoeken. Dat is eens iets anders dan een koffieconcert. Terwijl we erheen lopen, stapt een stroom Chinezen een gebouw binnen. Nieuwsgierig als hij is, wil Eric er het zijne van weten. Meteen troont een keurig geklede Chinees ons mee naar binnen. Hij vertelt dat er een ‘meeting’ is van wel drieduizend personen. We vermoeden dat het iets religieus betreft en geloven het verder wel, maar de man is nogal vasthoudend en weet ons over te halen een kijkje in de zaal te nemen. Op een podium staat een jongeman te prediken, terwijl projectieschermen naar beneden zakken. Als hij is uitgesproken zet hij een gospellied in, waarna een muziekband prompt invalt. Op de schermen wordt in het Engels de tekst vertoond, zodat men kan meezingen. Een soort massakaraoke dus. Er staan wel 1500 mensen in de zaal, die allemaal beginnen te swingen en te klappen van links naar rechts en weer terug. We kijken met verbazing toe; gôh, dat die nuchtere, zakelijke Chinezen zich zo kunnen laten gaan!
Niet ver van het centrum is de plaats waar het vogelconcert wordt gehouden. Het getjilp is al van verre te horen. Er zijn waslijnachtige, metalen constructies geplaatst. Aan haken hangen tientallen kooien, niet zomaar door elkaar, maar soort bij soort. Bovendien heeft elk type vogel zijn eigen soort kooi. Grote spitse voor ranke vogels met een kuifje en lage bolle voor kleine ronde vogels. De Chinezen zijn dol op zangvogels. Dat blijkt wel uit de kooien: deze bestaan uit kunstig houtsnijwerk met porseleinen drink- en voederbakjes. Bij sommige is er ook gesneden ivoor in verwerkt, al dan niet met kleine schilderingen. De kooi kun je ophangen aan zijn verzilverde haak, maar je kunt hem ook neerzetten. Op de pootjes zijn verfijnd uitgesneden vogels of bloemen te zien.
Om de kwaliteit van hun gezang te waarborgen, geeft de eigenaar zijn vogel een uitgebalanceerd dieet en komt hij één keer per week samen met vele andere eigenaren voor een zondagochtendsessie. De vogels peppen elkaar als het ware op om te zingen. Het leuke is dat deze hobby ook bij jongere generaties populair is. De eigenaren zitten met z’n allen op de grond te luisteren en te kouten in een ontspannen sfeer. Af en toe staat iemand op, pakt zijn kooi van de haak en hangt hem op een andere plaats. Blijkbaar was het vogeltje ‘uitgepraat’ met zijn buren. Het valt ons op dat er geen nummers aan de kooien hangen. Feilloos weten de eigenaren ze aan de hand van afwijkende details terug te vinden. Tussendoor is het een komen en gaan van mensen. Bij aankomst zijn de kooien afgedekt met een passende hoes. Eenmaal ter plekke gaat de hoes eraf en wordt de kooi aan een haak gehangen. Die hoes is nodig om te voorkomen dat de vogel – letterlijk – van de wijs raakt. Bij het weggaan gaat de hoes opnieuw over de kooi.
Deze plaats is absoluut niet toeristisch, hetgeen het nog leuker maakt. Wel is er wat commercie in de vorm van verkopers van levende sprinkhanen. Deze dienen als voer voor de vogels. Eric vraagt aan een verkoper of hij ook zo mooi gaat fluiten als hij er een paar eet.
In de buurt van Bencoolenstreet staat op een hoek een groot altaar, vol met vazen bloemen en schalen met fruit. Erboven hangt een zonnescherm met lampions. Voor het altaar staat een koperen pot met zand. Chinese voorbijgangers stoppen hier om te bidden, terwijl ze brandende wierookstaafjes voor zich uit houden. Daarna zetten zij ze in de pot, net zoals in Georgetown te zien was. We zijn de tempel nog niet uit of twintig meter verderop klinkt muziek, die uit een hindoe-tempel blijkt te komen. Deze is prachtig versierd met beeldhouwwerk, geschilderd in sprekende kleuren en is gewijd aan Krishna, een van de gedaanten waarin de god Shiva op aarde verscheen. Onder de muzikale begeleiding van tablas, een fluit en een harmonium brengen vier priesters een beeltenis van Krishna op een draagbaar naar buiten. Voor de ingang van de tempel houden ze stil. Er verzamelen zich tientallen Indiase vrouwen. Onder luid gezang wiegen de mannen de baar heen en weer. Dan gaan ze weer naar binnen en zetten het vergulde beeld voorzichtig op een troon. Ze draperen er verschillende doeken omheen en zetten diverse soorten fruit als offergaven voor de troon neer. Dan bewieroken ze alle aanwezigen.
Intussen zijn we aardig onder de indruk van Singapore. In eerste instantie is het een hypermoderne metropool, maar in tweede instantie is het een stad waar cultuur en traditie in ere worden gehouden.
In het ‘Why not homestay’ guesthouse is het heel gezellig. Er zijn veel reizigers, dus aan een praatje geen gebrek. Zo raken we aan de praat met een jong Nederlands echtpaar dat een fietstocht van twee jaar maakt. Er is altijd een baas boven baas. Als ze horen dat wij in Maleisië de weg van de west- naar de oostkust hebben genomen, zetten ze grote ogen op. Zij waren dat namelijk ook van plan, maar hebben het op aanraden van enkele Maleisiërs niet gedaan. Er zouden zich namelijk nog communistische guerrilla’s in dat gebied bevinden. Ze vinden het ongelooflijk dat wij er vrolijk doorheen zijn getuft. Wij ook, nu we dit weten!
Ook zien we er Angeline en Joyce weer, die we al in Maleisië hadden ontmoet. Angeline vertrouwt ons toe dat ze blij is ons weer tegen te komen, omdat ze zo langzamerhand gek wordt van het stilzwijgen van Joyce. ‘Zoiets doe ik echt niet meer’, zegt ze uit de grond van haar hart. Tja, samen met vrienden op vakantie gaan draagt al een risico in zich, laat staan wanneer je met een onbekende gaat.
Op de tv zijn de Olympische Spelen in volle gang. Er zitten een stuk of tien mensen in de ‘huiskamer’ te kijken, waaronder een paar chauvinistische Amerikanen. Dan is Edwin Jongejans aan de beurt om te springen. Wij Nederlanders beginnen hem dan ook luidkeels aan te moedigen: ‘Hey, he is a Dutchman, come on, you can make it!’, roepen we demonstratief. Edwins prestatie is niet geweldig, maar we laten ons niet uit het veld slaan; luid leveren we commentaar op de uitslag en beschuldigen de jury van partijdigheid. De Amerikanen houden zich in ieder geval gedeisd.
In een Engelstalige Singaporese krant die op tafel ligt, staat zowaar een berichtje over Nederland. Een gehandicapte man blijkt geld van de Sociale Dienst te krijgen om zich een keer per maand door een prostituee te laten verwennen. Niet te geloven, staat er eens een bericht over Nederland in een buitenlandse krant, is het zoiets! Het schaamrood stijgt ons naar de kaken. Vooral nu we al zo’n tijd weg zijn, komt het ons vreemd voor. We merken sowieso dat we nu anders tegen de mentaliteit van ons landje aankijken. Wat zijn die mensen daar toch ontevreden. Het is nooit goed, alles moet beter. De actiegroepen rijzen als paddestoelen uit de grond. Je kunt het zo gek niet bedenken of er bestaat een actiegroep voor, of het nou gaat om overstekende padden of mensen met likdoorns.
Natuurlijk brengen we een bezoek aan het beroemde Raffles hotel, dat nog steeds een koloniale sfeer uitstraalt. In een van de biljartzalen schijnt ooit een tijger te zijn neergeschoten. Kort na de opening in 1886 mocht het hotel prinsen, maharadja’s en filmsterren als gasten verwelkomen. Ook verbleven er wereldberoemde schrijvers zoals Joseph Conrad en Sommerset Maugham. Als we met ons toeristengroepje de marmeren hal binnenlopen, snelt een heer in livrei op ons af. ‘Het spijt me, maar die zijn tegen de huisregels’, zegt hij met een afkeurende blik op Angelines teenslippers. ‘Zal ik ze dan uittrekken?’, stelt ze olijk voor. Maar de man kan het grapje niet waarderen en blijft onverbiddelijk. Gelukkig worden we boven in de bar wel gedoogd. Iedereen zakt weg in comfortabele fauteuils. De beroemde ‘Singapore sling’ blijkt schrikbarend duur te zijn, dus bestellen we thee. Alleen hard gillend kunnen we enigszins boven het versterkte geluid van een live bandje uitkomen. De bak met pelpinda’s die op tafel staat, vindt gretig aftrek. Hij is nog niet voor een kwart leeg, of een ober vult hem al weer bij. We mogen de doppen zowaar gewoon op het hoogpolig tapijt gooien. Als de rekening komt, blijkt een kopje thee vier euro te kosten. Dachten wij goedkoop uit te zijn!